ECLI:NL:RBNHO:2022:131

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/15/276846 / FA RK 18-4168
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige met advies van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.P.F. Arens, heeft sinds juli 2015 geen contact meer gehad met zijn dochter, die in 2012 is geboren. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.C.G.M. van Hoof, heeft zich verzet tegen de omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapporten geadviseerd om de omgangsregeling geleidelijk op te bouwen, te beginnen met begeleide omgang. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de ingezette hulpverlening de kans te geven om een begeleide omgang op te starten. De rechtbank heeft bepaald dat partijen zich moeten wenden tot een organisatie zoals het Omgangshuis voor de begeleiding van de omgangscontacten. De beslissing over de definitieve omgangsregeling is aangehouden tot 1 juli 2022, met de opdracht aan de Raad en de advocaten om de rechtbank schriftelijk te informeren over de voortgang van de tijdelijke regeling. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en structuur voor de minderjarige en de noodzaak van professionele begeleiding in het contact tussen vader en dochter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/276846 / FA RK 18-4168
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 januari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.P.F. Arens, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.C.G.M. van Hoof, kantoorhoudende te Tilburg,
--betreffende-
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna mede te noemen: de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 30 september 2020;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 2 juni 2021;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 juli 2021;
- de F-formulieren, van de advocaat van de vader van 16 en 19 juli 2021;
- de e-mail van de Raad, met bijlage, van 11 augustus 2021;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 2 juni 2021 en 19 augustus 2021;
- de brief van de rechtbank van 10 november 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 december 2021 in aanwezigheid mr. D.P.F. Arens, de moeder en mr. W.C.G.M. van Hoof. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking van 30 september 2020 is de Raad verzocht aanvullend advies uit te brengen met betrekking tot de omgangsregeling. Tevens is de advocaten van partijen verzocht te berichten over de actuele stand van zaken, als bedoeld in rechtsoverweging 2.7. van de beschikking. Bij brief van 10 november 2021 heeft de rechtbank de advocaat van de vader verzocht stukken over te leggen met betrekking tot de resultaten van de ingezette hulpverlening aan de vader.
2.2.
De rechtbank ziet aanleiding om, gelet op het tijdsverloop in deze zaak, een korte beschrijving weer te geven van het verloop sinds de aanvang van de procedure.
De vader heeft [de minderjarige] in juli 2015 voor het laatst heeft gezien. Ter gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling heeft de Raad specialistische hulpverlening voor contactherstel noodzakelijk geacht. Daarop heeft de rechtbank bij beschikking van 27 februari 2019 een Raadsonderzoek gelast. Het Raadsrapport is op 22 november 2019 ingekomen. Daarin heeft de Raad benadrukt dat voor [de minderjarige] van belang is te leren wie haar juridische vader is. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek negen maanden aan te houden in afwachting van statusvoorlichting aan [de minderjarige] . De Raad verwachtte dat er dan meer rust en stabiliteit in het leven van [de minderjarige] zou zijn en er mogelijk ruimte voor contact met de vader zou ontstaan. Bij beschikking van 26 februari 2020 heeft de rechtbank de beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden. Het aanvullend Raadsrapport van 20 augustus 2020 vermeldt dat in het gezin van de moeder Perspectief GZ is ingezet waardoor Preventieve Jeugdbescherming op de achtergrond betrokken is geraakt. Er is ingezet op gezinsbegeleiding, het versterken van de opvoedvaardigheden van de moeder en stiefvader en behandeling van [de minderjarige] gericht op het omgaan met eigen emoties, zelfbeeld en het maken van haar levensverhaal. De vader is geadviseerd om zich te wenden tot het maatschappelijk werk in Tilburg. In het aanvullend Raadsrapport van 20 augustus 2020 heeft de Raad ook het advies van Perspectief GZ verwoord, inhoudende dat het opstarten van een omgangsregeling met de juridische vader (nog) niet in het belang van [de minderjarige] is omdat er meer stabiliteit in haar basis nodig was. Bij beschikking van 30 september 2020 heeft de rechtbank overwogen dat verwacht wordt dat in de komende periode de statusvoorlichting in elk geval wordt gerealiseerd en de resultaten van de ingezette hulpverlening aan de vader beschikbaar zullen zijn. Met inachtneming daarvan heeft de rechtbank een definitieve beslissing over de omgangsregeling wederom aangehouden.
Nader advies van de Raad
2.3.
In het rapport van 5 juli 2021 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd hoe de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] eruit zou moeten zien, namelijk het door middel van hulpverlening en begeleide omgang toewerken naar één keer per veertien dagen een dag omgang met de vader.
2.4.
In het Raadsonderzoek is naar voren gekomen dat het, om de zorgen over het veilig opgroeien voor [de minderjarige] weg te nemen, van belang is dat [de minderjarige] stabiliteit en structuur ervaart. Door de coronasituatie heeft het hieraan bij [de minderjarige] het afgelopen jaar ontbroken. Daarnaast heeft [de minderjarige] opvoeders nodig die responsief en sensitief op haar behoefte kunnen reageren. De Raad acht het van belang dat [de minderjarige] haar vader gaat ontmoeten en dat zij de kans krijgt om een band met hem op te bouwen. [de minderjarige] is nieuwsgierig naar de vader. Zij stelt vragen over hoe hij leeft, hoe hij is, wat hij doet en of zij op hem lijkt. Daarbij ziet de Raad ook dat [de minderjarige] veel last heeft van persoonlijke problematiek en hierdoor zeker kwetsbaar is voor veranderingen. De Raad heeft de indruk dat de belemmeringen ten aanzien van omgang tussen [de minderjarige] en de vader met name gelegen zijn in de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] adequaat te ondersteunen niet zozeer gelegen zijn bij [de minderjarige] zelf. De Raad ziet meerwaarde in inzet van een professionele organisatie, zoals het Omgangshuis. Vanuit het Omgangshuis dient aandacht te zijn voor de houding van de vader ten opzichte van [de minderjarige] (en de moeder), zodat de vader leert om op een passende manier aan te sluiten bij [de minderjarige] en leert wat hij van haar kan verwachten. De moeder wil (nog) niet meewerken aan omgang vanwege haar grote wantrouwen ten opzichte van de vader. Daarbij is de draagkracht van de moeder (en de stiefvader) momenteel nog beperkt. In de komende periode zal door Perspectief GZ verder ingezet worden op het vergroten van de draagkracht. De vader staat open voor hulp en begeleiding om de omgangscontacten mogelijk te maken. De Raad verwacht daarom dat er binnen enkele maanden gestart kan worden met een traject bij (een organisatie zoals) het Omganghuis. De Raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij op den duur één dag per twee weken contact heeft met vader. Op deze manier krijgt [de minderjarige] de kans om vader te leren kennen en een band met hem op te bouwen, aldus de Raad.
2.5.
In reactie op het nadere advies van de Raad heeft de vader aangegeven dat hij blij is met het besluit van de Raad en openstaat voor elke vorm van begeleiding rondom de omgang. De moeder heeft zich verzet tegen het advies en is van mening dat omgang niet aansluit bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Een omgangsregeling zal het leven van [de minderjarige] verstoren en haar gedrag verergeren, aldus de moeder.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank neemt het advies van de Raad over, maakt het tot de hare en overweegt dat de ingezette hulpverlening in de gelegenheid moet worden gesteld om begeleide omgang op te starten om vervolgens toe te werken naar een nader vast te stellen omgangsregeling. Hiertoe wordt de zaak voor een periode van zes maanden aangehouden. Redengevend voor de beslissing is het inzicht van de Raad dat de belemmeringen ten aanzien van omgang tussen [de minderjarige] en de vader met name zijn gelegen in de mogelijkheden van de moeder. Hierdoor heeft de ingezette hulpverlening de afgelopen anderhalf jaar onvoldoende gelegenheid gehad om de nodige stabiliteit en structuur in het gezin van de moeder te bewerkstelligen, in die zin dat omstandigheden zijn gecreëerd die nodig zijn voor onbelast contact tussen de vader en [de minderjarige] . De ingezette hulpverlening is tot op heden derhalve niet ten volle benut. Gelet op het hiervoor geschetste tijdsverloop en wat zich daarin - met name - in het gezin van [de minderjarige] heeft afgespeeld, kan een definitieve beslissing op het verzoek van de vader naar het oordeel van de rechtbank nu niet aan de orde kan zijn. De rechtbank acht het echter in het belang van [de minderjarige] dat zij en de vader, onder begeleiding van professionals, de kans krijgen om elkaar te leren kennen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank zal bepalen dat partijen zich dienen te wenden tot (een organisatie zoals) het Omgangshuis.
2.7.
De vader is niet ter zitting verschenen. Evenmin heeft hij - ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe - laten zien welke resultaten van ingezette hulpverlening hij voor zichzelf heeft behaald. Desgevraagd heeft zijn advocaat naar voren gebracht dat de vader niet goed snapt wat van hem verwacht wordt, dat hij vastloopt in de tijd en in zichzelf. Wat daar ook van zij, de rechtbank draagt de vader nogmaals op om, zodra dit mogelijk is, aan de rechtbank inzichtelijk te maken welke inspanningen hij heeft verricht om hulp en ondersteuning voor zichzelf te krijgen en wat daarvan de resultaten zijn.
2.8.
In afwachting van de informatie van de Raad en van de advocaten van partijen over het verloop van het begeleide omgangstraject wordt de beslissing aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat partijen zich dienen te wenden tot een organisatie zoals het Omgangshuis voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige [achternaam] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
houdt de beslissing over een omgangsregeling aan tot 1 juli 2022 PRO FORMA, welke datum niet zal worden verlengd;
3.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming en de advocaten de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de tijdelijke omgangsregeling en de daaraan te verbinden gevolgen. Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk één week voor de pro forma datum door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
3.5.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.