ECLI:NL:RBNHO:2022:1307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
HAA 21/7001
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhavingsverzoeken tegen rijksmonument

Op 11 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende te [woonplaats], een voorlopige voorziening heeft gevraagd in verband met handhavingsverzoeken die hij had ingediend tegen activiteiten die door zijn buren werden uitgevoerd op een perceel dat een rijksmonument betreft. Verzoeker had vier handhavingsverzoeken ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam op 19 oktober 2021 waren afgewezen. Verzoeker stelde dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat de buren herhaaldelijk de regels overtraden en hij inbreuk op zijn eigendomsrecht ondervond door bouwwerkzaamheden op de erfgrens.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Verzoeker was aanwezig met een vertegenwoordiger, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Derde-partijen waren ook aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de beslissing op het bezwaar van verzoeker op korte termijn kon worden verwacht. De voorzieningenrechter benadrukte dat de handhavingsverzoeken betrekking hadden op activiteiten die al geruime tijd plaatsvonden en dat er geen acute noodzaak was om een voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de beslissing op bezwaar niet kon worden afgewacht. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. Steinhauser, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate, en is openbaar uitgesproken op 11 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/7001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigde: A.S.M. Hoekstra).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
: [derde partij] en [derde partij 2] ,te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 19 oktober 2021 heeft verweerder vier door verzoeker afzonderlijk ingediende handhavingsverzoeken die betrekking hebben op het perceel [perceel] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen samen met [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij [derde partij] is verschenen met zijn zoon [naam 2] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker woont op het adres [adres] . Op 13 november 2020 heeft hij vier afzonderlijke handhavingsverzoeken ingediend die allen betrekking hebben op het naast zijn woning gelegen perceel [perceel] , zijnde een rijksmonument. Op dit adres wonen derde-partijen. In de handhavingsverzoeken heeft verzoeker verweerder gevraagd handhavend op te treden tegen:
1) het zonder omgevingsvergunning in een andere kleur schilderen van de kozijnen van de woning aan de [perceel] ;
2) het zonder omgevingsvergunning plaatsen van zonnepanelen en airco units op het achter dakvlak van de woning aan de [perceel] ;
3) het zonder omgevingsvergunning aanpassen van de zijgevel van de woning aan de [perceel] ;
4) het zonder omgevingsvergunning verbouwen van een (niet vergunde) aanbouw aan de woning op het adres [perceel] .
2.2
Verweerder heeft de verzoeken bij het primaire besluit afgewezen. Hoewel verweerder verzoeker erin volgt dat ten aanzien van alle vier de handhavingsverzoeken sprake is van een overtreding, omdat derde-partijen de activiteiten zonder daarvoor over een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument te beschikken hebben uitgevoerd, is er volgens verweerder concreet zicht op legalisatie. Op 11 september 2021 heeft een vooroverleg plaatsgevonden over de vergunbaarheid van de activiteiten. Als blijkt dat geen vergunning kan worden verleend, dan wordt het handhavingstraject verder opgepakt en zal verweerder overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder een brief van 7 januari 2022 aan derde-partij overgelegd. In die brief laat verweerder weten dat naar aanleiding van het vooroverleg een planologische en welstandelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Derde-partij moet binnen twee weken een aanvraag omgevingsvergunning indienen ten aanzien van voornoemde activiteiten 1, 2 en 4.
Is er spoedeisend belang?
3.1
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij om twee redenen spoedeisend belang heeft. De eerste reden is dat de buren keer op keer de wetten en regels schenden door zonder omgeving activiteiten te verrichten, ook nadat zij een constateringsbrief hebben gehad van verweerder. De tweede reden is gelegen in de inbreuk die volgens verzoeker wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, doordat een deel van de aanbouw op de erfgrens is gebouwd. Hierdoor wordt ook afgewaterd op de erfgrens, hetgeen in strijd is met artikel 5:52 van het Burgerlijk Wetboek. Ter zitting heeft verzoeker nog aangegeven dat hij wil bereiken dat voorlopig geen enkele bouwactiviteit zal plaatsvinden op het perceel van derde-partij.
3.2
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter gevraagd naar de stand van zaken. Gemachtigde van verweerder heeft daarop aangegeven dat op 21 januari 2022 voor de betreffende activiteiten vergunningaanvragen zijn ingediend en dat die nog planologisch moeten worden beoordeeld. Verder heeft de hoorzitting plaatsgevonden in het kader van het bezwaar tegen de afgewezen handhavingsverzoeken, en zal zo spoedig mogelijk op het bezwaar worden beslist. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij voorafgaand aan de beslissing op bezwaar zal gaan kijken op het erf van verzoeker en dat de bevindingen van dat bezoek worden meegenomen in de beslissing op bezwaar.
3.3
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie, dat een beslissing in de hoofdzaak - in dit geval een beslissing op het bezwaar - niet kan worden afgewacht.
3.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt. In de eerste plaats is daarbij van belang dat de beslissing op bezwaar op korte termijn kan worden verwacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien dat die korte termijn niet meer kan worden afgewacht, voor zover dat betreft de handhavingsverzoeken die zien op de kleur van de kozijnen, de plaatsing van airco’s en zonnepanelen en de vermeende aanpassingen aan de zijgevel. Met betrekking tot het handhavingsverzoek dat is gericht op bouwwerkzaamheden aan de aanbouw, is ter zitting komen vast te staan dat de aanbouw er al geruime tijd staat en dat ten tijde van het indienen van het handhavingsverzoek alleen aan het dak van de aanbouw een reparatie/aanpassing is verricht, maar dat nu geen werkzaamheden aan de aanbouw plaatsvinden. Ook ten aanzien van dat handhavingsverzoek ontbreekt daarom een spoedeisend belang.
4. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.