ECLI:NL:RBNHO:2022:12663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
21-813
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw op landgoed nabij Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de sloop en nieuwbouw op een landgoed in Bloemendaal, nabij het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’. De eiseres, Buurtvereniging Bloemendaal-Noord, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland, die een vergunning had verleend aan de derde-partij, de vergunninghouder, voor de sloop van bestaande gebouwen en de nieuwbouw van 79 woningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 maart 2022, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van de eiseres, de verweerder en de vergunninghouder. De rechtbank heeft de vergunninghouder als eigenaar van het landgoed en de vergunninghouder als derde-partij in het geding betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat de vergunninghouder gebruik wilde maken van intern salderen en dat de stikstofdepositie door het project niet significant zou zijn voor het Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vergunning terecht was verleend en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/813

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2022 in de zaak tussen

Buurtvereniging Bloemendaal-Noord, uit Bloemendaal, eiseres,

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Sassen, ambtenaar in dienst van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
Als derde-partij neemt aan het geding deel: de rechtspersoon naar kerkelijk recht
Klooster [locatie], te Parijs, Frankrijk,
gemachtigde: mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Almelo.

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: de vergunninghouder) een vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de sloop van bestaande gebouwen en verbouw en nieuwbouw op het landgoed [landgoed] te [plaats] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft zich uitgelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Voor eiseres is verschenen haar bestuurder [naam 1] (secretaris). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 7] (vergunningverlener bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord) en [naam 8] (jurist bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord). De vergunninghouder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld van [naam 2] (directeur), [naam 3] MSc (verkeerskundig adviseur bij verkeersadviesbureau Goudappel), ir. [naam 4] (adviseur RO bij PartnersRO) en [naam 5] (senior adviseur bij LBP Sight).
Op 21 maart 2022 heeft eiseres, zoals ter zitting afgesproken, alsnog een machtiging van het voltallige bestuur van eiseres aan de twee bestuursleden [naam 1] en [naam 6] overgelegd om eiseres in deze procedure te vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1
De vergunninghouder is eigenaar van het landgoed [landgoed] te [plaats] (hierna: het landgoed). Op het landgoed is begin twintigste eeuw een klooster gesticht, dat tot 2014 in gebruik was bij de kloosterorde [naam kloosterorde] . In 2014 hebben de [naam kloosterorde] hun intrek genomen in een verzorgingstehuis in Heemstede en zijn de gebouwen op het landgoed leeg komen te staan. Op dit moment worden de gebouwen op de deellocatie [landgoed] / [locatie] gebruikt voor bewoning (anti-kraak) en is één gebouw ( [naam gebouw 1] ) sinds 2017 in gebruik genomen door de [naam gemeenschap] : een groep van acht bewoners waarvan een deel een (verstandelijke) beperking heeft.
1.2
Het landgoed is gelegen vlak naast en deels omsloten door het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’ (hierna: het Natura 2000-gebied). Dit Natura 2000-gebied kent een aantal voor stikstof gevoelige habitattypen. Er is voor de gebouwen op en het gebruik van het landgoed niet eerder een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wnb aangevraagd of verleend.
1.3
De vergunninghouder heeft bij verweerder op 23 juli 2020 de aanvraag ingediend ter verkrijging van de vergunning op grond van de Wnb voor het project dat voorziet in de sloop van bestaande gebouwen, verbouw en nieuwbouw op het landgoed (hierna: het project). De nieuwbouw die is beoogd op de deellocatie [landgoed] / [locatie] bestaat uit 79 woningen - appartementen en grondgebonden woningen - gebouwd in een carré rond een groot binnenhof. Hiervan zijn 16 woningen bedoeld voor de [naam gemeenschap] . Op de begane grond van het entreegebouw komen maatschappelijke voorzieningen, die deels benut zullen worden voor dagbesteding van de [naam gemeenschap] . Onder de binnentuin is een gemeenschappelijke parkeergarage voorzien. De bebouwing heeft een bouwhoogte tussen de 7 en 11 meter. In het deelgebied [naam gebouw 1] worden vier vrijstaande, grondgebonden koopwoningen gerealiseerd, bestaande uit maximaal twee lagen met een kap. Het gebouw “ [naam gebouw 2] ” zal worden verbouwd. De werkzaamheden vinden uitsluitend buiten het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’ plaats. Volgens het ingediende plan veroorzaken de gebouwen na realisatie geen stikstofuitstoot meer. Stikstofuitstoot zal volgens het projectplan alleen nog worden veroorzaakt door (personen)verkeer van en naar de gebouwen. Voorts wordt tijdens de bouwwerkzaamheden tijdelijk (meer) stikstofemissie verwacht.
1.4
De vergunninghouder heeft in de aanvraag aangegeven gebruik te willen maken van zogenaamd intern salderen. In de door LBP Sight gemaakte AERIUS-verschilberekening, die de vergunninghouder bij de aanvraag heeft overgelegd, is vermeld, dat de stikstofdepositie in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het project afneemt ten opzichte van de referentiesituatie en dat op geen enkel relevant hexagoon in het Natura 2000-gebied sprake is van een toename van stikstofdepositie. Omdat het project ten aanzien van de stikstofdepositie geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied, kon een Wnb-vergunning worden verleend, aldus verweerder. Voor enige (beperkte) andere verstoringen van (beschermde) dieren door het project, heeft verweerder onder voorwaarden ook Wnb-vergunning verleend. Die onderdelen van het bestreden besluit zijn niet in geschil en laat de rechtbank onbesproken.
1.5
In de vergunning is vermeld onder het Onderwerp van de aanvraag: “De nieuwbouw zal gasloos ontwikkeld worden en ook [naam gebouw 2] wordt aangepast, zodat deze gasloos wordt.”, onder Besluit: “De beschrijving van het project in de aanvraag, inclusief de aangeleverde AERIUS Calculator berekeningen, maakt deel uit van deze vergunning.”, onder 4. Ingekomen reacties, onder Zienswijzen onder 2.: “De aanvraag om een vergunning ziet op een aardgasloos project. Zoals in het besluit is opgenomen levert het gebruik van de nieuwe woningen geen emissie van NO₂ of NH₃ op omdat deze aardgasloos worden gebouwd. Indien na het verlenen van de vergunning zou blijken dat toch geen sprake is van een aardgasloos project dan dient het project opnieuw getoetst te worden aan de Wnb.” en onder B. Voorschriften: “Wij wijzen u erop dat als u werkzaamheden niet conform de aanvraag uitvoert u mogelijk in overtreding bent van de Wnb.”
Afbakening geschilpunten
1.6
Partijen hebben over en weer formele gronden en weren aangevoerd. Die procesrechtelijke vragen zal de rechtbank eerst in kaart brengen en telkens ten nadele van de betreffende partij beantwoorden. Daarna komen de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres aan de orde. Aan het einde zal de rechtbank nog een processueel verzoek van eiseres behandelen.
Staat het ontbreken van een relevant (proces)belang aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep in de weg?
2.1
Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij van mening is dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat geen vergunning op grond van de Wnb zou zijn verleend voor het aanleggen van de parkeergarage. Nu de parkeergarage wel een wezenlijk onderdeel is van het project, maar niet is vergund, is, aldus eiseres, het gevolg daarvan dat het project niet uitvoerbaar is en zij dus geen procesbelang heeft.
2.2
De rechtbank kan eiseres niet in haar standpunt volgen. De parkeergarage maakt deel uit van de aanvraag, hetgeen niet in geschil is. De parkeergarage wordt ook genoemd in het bestreden besluit onder het kopje ‘1. Onderwerp aanvraag’. Vervolgens wordt onder het kopje ‘2. Besluit’ vermeld dat conform artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb vergunning wordt verleend en dat de beschrijving van het project in de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder dus ook voor het aanleggen van de parkeergarage de Wnb-vergunning heeft verleend.
2.3
Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat eiseres om een andere reden geen procesbelang meer zou hebben. Hij voert aan dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) volgt, dat het procesbelang is komen te vervallen omdat de activiteit inmiddels vergunningvrij is geworden.
2.4
Over dat verweer overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 2.7, tweede lid, Wnb is gewijzigd en luidt vanaf 1 januari 2020: “Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.” Deze wetswijziging brengt mee dat er sinds 1 januari 2020 alleen nog een vergunningplicht bestaat voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied [1] . Voor de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project, zoals de gebouwen op en het gebruik van het landgoed [landgoed] , significante gevolgen kan hebben, wordt een vergelijking gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de zogenaamde referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. De referentiedatum is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn [2] van toepassing werd voor het betrokken natuurgebied. Voor het Natura 2000-gebied is dat 2004. De referentiesituatie wordt ontleend aan een geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum, tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen voor het gebied. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie. Als de wijziging of uitbreiding van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft. Dit wordt intern salderen genoemd. Onder het vergunningenregime tot 1 januari 2020 betekende dit dat het project nog wel vergunningplichtig was, maar dat de vergunning op basis van een belangenafweging kon worden verleend (de zogenaamde verslechteringsvergunning). Sinds de wetswijziging van 1 januari 2020 is in deze situatie geen Wnb-vergunning meer vereist.
2.5
De stelling van eiseres in beroep is dat het project leidt tot een toename van stikstofdepositie en dat er daarom (mogelijk) significante gevolgen zijn voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat vanwege de mogelijkheid van intern salderen vergunningplicht voor het aspect stikstof in dit geval ontbreekt en dat eiseres daarom geen procesbelang heeft. De rechtbank zal voor de beoordeling of al dan niet sprake is van vergunningplicht en dus procesbelang in het licht van de beroepsgronden moeten beoordelen of dit project vanwege intern salderen op voorhand geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000 gebied en daarom niet vergunningplichtig is. De vraag kan en zal de rechtbank eerst na een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiseres kunnen beantwoorden.
3.1
Verweerder heeft ook nog de vraag opgeworpen of eiseres wel als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of zij kan opkomen voor de aantasting van natuurbelangen in het Natura 2000 gebied in verband met mogelijke (toename van) stikstofdepositie (het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb). Als de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord moet eiseres niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep. Als de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord mag de rechtbank de beroepsgronden van eiseres niet naar aanleiding van het beroep van eiseres inhoudelijk beoordelen. De rechtbank beantwoord deze vragen beide positief en overweegt daartoe als volgt.
3.2
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.3
Blijkens haar statuten - voor zover van belang - heeft eiseres ten doel:
a. het behartigen van de belangen van de leden als/en bewoners van de woonbuurt in het meest noordelijke deel van Bloemendaal ten noorden van maar inclusief de Krullenlaan, hierna genoemd Bloemendaal-Noord, en directe omgeving;
(…) en
c. het behouden en het zo mogelijk bevorderen van een optimaal woon- en leefklimaat in de woonbuurt Bloemendaal-Noord en directe omgeving in de meest ruime zin des woords. (…)
3.4
Ter zitting heeft de rechtbank aan de hand van een kaart van het Natura 2000 gebied en een beschrijving van de woonbuurt waarvan eiseres de belangen behartigt, alsmede de plek waar leden wonen, geconstateerd dat het landgoed [landgoed] in de woonbuurt is gelegen en de woonbuurt direct grenst aan en deels omsloten wordt door het Natura 2000 gebied. Voorts zijn (enige) leden ook woonachtig naast landgoed [landgoed] en zeer nabij het Natura 2000 gebied. Omdat eiseres zich inzet voor het (collectieve belang van haar leden tot het) behouden en het zo mogelijk bevorderen van een optimaal woon- en leefklimaat in de woonbuurt Bloemendaal-Noord en het project en het Natura 2000 gebied is gelegen in en naast deze woonbuurt, is eiseres belanghebbende bij het bestreden besluit, zodat zij in haar beroep kan worden ontvangen. De rechtbank merkt daar nog bij op, dat verweerder bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit op de aanvraag de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing heeft verklaard op de voorbereiding van het besluit en daarbij aan eenieder de mogelijkheid heeft geboden een zienswijze in te dienen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend. Gelet op de recente zogenaamde “Varkens-in-nood”-jurisprudentie is eiseres reeds daarom ook ontvankelijk in dit beroep.
4.1
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het zogenoemde relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat het bestreden besluit wordt vernietigd. In artikel 8:69a Awb is de eis gesteld dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
4.2
Eiseres heeft niet tot doel bescherming van het algemene belang van natuurwaarden in het Natura 2000-gebied, maar komt blijkens haar statutaire doelstelling op voor de collectieve belangen van de bewoners in de woonbuurt. Het Natura 2000 gebied ligt, zoals hiervoor is vastgesteld, in en nabij de woonbuurt. Daarmee maakt een goede kwaliteit van het Natura 2000-gebied deel uit van de leefomgeving van de bewoners waarvoor de rechtspersoon namens de bewoners opkomt [3] . Daarom kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn stelling dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van deze rechtspersoon. Het relativiteitsvereiste kan dan ook niet aan eiseres worden tegengeworpen.
Beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres
5.1
De rechtbank zal hieronder de beroepsgronden bespreken die betrekking hebben op de vraag of het project ten aanzien van stikstof significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied.
5.2
Zoals eerder is aangegeven, ligt het landgoed vlak naast het Natura 2000-gebied. Dat gebied is aangewezen ter bescherming van een aantal voor stikstof gevoelige habitattypen. Daarom heeft de vergunninghouder ter onderbouwing van de aanvraag bij de voorbereiding van het project onderzoek gedaan naar de effecten van het project op de stikstofdepositie in dit Natura 2000-gebied en heeft verweerder de aanvraag daarop beoordeeld. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Onderzoek stikstofdepositie t.n.v. Wabo-Wnb Landgoed [landgoed] ’ van LBP Sight van 15 oktober 2020. Voor het berekenen van de bijdragen voor de stikstofdepositie heeft LBP Sight gebruik gemaakt van versie 2020 van de AERIUS-calculator. Bij het rapport zijn diverse AERIUS-berekeningen gevoegd.
5.3
Verweerder gaat in het bestreden besluit uit van intern salderen, zoals dat begrip hiervoor onder 2.4 is gedefinieerd. Voor de referentiesituatie is in het besluit de bestaande situatie tot uitgangspunt genomen. Anders dan verweerder aanvoert, is hier niet één op één sprake van intern salderen als bedoeld in de onder rechtsoverweging 2.4 geciteerde jurisprudentie van de Raad van State. Een referentiesituatie ontbreekt immers, nu in het onderhavige geval geen sprake is van een eerder verleende natuurvergunning of eerdere milieutoestemming. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat in dit geval sprake is van een vergunningvrije situatie. Dat betekent dat eiseres belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, waarbij de vergunning is verleend, en niet-ontvankelijkverklaring niet aan de orde is.
5.4
In het stikstofonderzoek is de stikstofdepositie in de bestaande (feitelijke en legale) situatie, waarin de gebouwen zijn voorzien van gasketels en waarin de bestaande gebouwen verkeersbewegingen genereren, vergeleken met de ingeschatte stikstofdepositie in de aanlegfase en gebruiksfase van het project. De conclusie van het stikstofonderzoek is dat de aanleg van het project en de gebruiksfase weliswaar gepaard gaan met de emissie van stikstof, maar dat die emissie lager is dan de emissie die gepaard gaat met het huidige, althans het voormalige, legale gebruik. Door het verdwijnen van de gasgestookte verwarmingsvoorzieningen - verweerder stelt dat de nieuwe gebouwen aardgasvrij worden gebouwd - en het verkeer voor de bestaande functies is er in de aanleg- en gebruiksfase netto sprake van een afname van de stikstofdepositie, aldus verweerder. In het eindrapport van Bureau Waardenburg ‘Nieuwbouw landgoed [landgoed] , te [plaats] ’ van 17 september 2020 wordt daarom geconcludeerd dat de ontwikkeling positief is voor stikstofgevoelige habitattypen. Volgens verweerder is de stikstofemissie in de oude situatie 284,58 kg NOₓ, in de aanlegfase 63,62 kg NOₓ en in de gebruiksfase 15 kg NOₓ. Volgens verweerder volgt uit de AERIUS berekening dat er daardoor op geen enkel relevant hexagoon sprake is van toename van stikstofdepositie. Onder relevant hexagoon verstaat verweerder een voor stikstof gevoelig natuurlijk habitat waar sprake is van een overbelasting of naderende overbelasting van stikstofdepositie.
5.5
De rechtbank zal hierna concluderen dat verweerder zich gelet op deze cijfers terecht op het standpunt heeft gesteld dat het project ten aanzien van het aspect stikstof geen significante gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied. Uit de hiernavolgende bespreking van de beroepsgronden zal nader blijken hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
6.1
Eiseres voert ten eerste aan dat er geen zekerheid is dat de gebouwen in de nieuwe situatie gasloos zullen zijn, omdat daar in de vergunning geen voorschrift over is opgenomen. Hoewel de gasaansluitplicht is komen te vervallen, biedt de wet- en regelgeving mogelijkheden om hierop een uitzondering te maken en is niet uitgesloten dat dat hier ook het geval zal zijn. In het stikstofonderzoek is uitsluitend uitgegaan van gasloos bouwen en er zijn geen berekeningen gemaakt voor het geval dat de woningen wel op het gas worden aangesloten. Er is daarom geen zekerheid verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten, aldus eiseres.
6.2
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals hiervoor onder 1.5 is vastgesteld, heeft de vergunninghouder in de aanvraag aangegeven dat de gebouwen niet worden aangesloten op het gastransportnetwerk, maar ‘gasloos’ worden ontwikkeld. De aanvraag maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. In het bestreden besluit wordt onder het kopje ‘B. Voorschriften’ vermeld dat, indien de werkzaamheden niet conform de aanvraag worden uitgevoerd, mogelijk in overtreding met de Wnb wordt gehandeld en dat handhavend kan worden opgetreden. Hiermee is voldoende verzekerd dat de vergunninghouder het project uit moet voeren zoals dat is aangevraagd en dus gasloos, bij gebreke waarvan handhavend kan worden opgetreden. Deze beroepsgrond leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
7.1
Eiseres voert verder aan dat de in het stikstofonderzoek gebruikte AERIUS-calculator een ‘black box’ is, waar uitkomt wat je erin stopt. Het is bovendien een model dat in ontwikkeling is, waardoor een nieuwere versie mogelijk tot andere uitkomsten leidt. Eiseres wijst op het eindrapport ‘Meer meten, robuuster rekenen’ van 15 februari 2021 van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof en stelt op basis van dit rapport dat de AERIUS-calculator voor vergunningverlening niet doelgeschikt is. Doordat onduidelijk is welke gegevens zijn ingevoerd in het berekeningsmodel en er voorbehouden worden gemaakt door de maker van het model, mocht verweerder het rapport van LBP Sight niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen en geeft het rapport niet de vereiste zekerheid als bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Wnb. Dat geldt temeer nu de onderliggende AERIUS-berekeningen een disclaimer bevatten, waarin staat dat er geen aansprakelijkheid voor de inhoud wordt aanvaard, aldus steeds eiseres.
7.2
Eiseres heeft deze beroepsgrond ook aangevoerd in haar beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [landgoed] 2020’. De Raad van State heeft dit beroep bij uitspraak van 4 augustus 2021 [4] ongegrond verklaard. Ten aanzien van deze beroepsgrond overwoog de Afdeling:
‘Het Adviescollege heeft samenvattend geconcludeerd dat de huidige rekenmethodiek die wordt toegepast binnen AERIUS Calculator op dit moment niet doelgeschikt is, omdat de mate van detaillering in de berekening van de depositie niet in balans is met de onzekerheid van de verschillende factoren die de depositie bepalen en er ongelijkheid is in de beoordeling van de verkeersbijdrage ten opzichte van andere bronnen. Op de vraag of er een risico is dat door toepassing van AERIUS de stikstofdepositie op bepaalde Natura 2000-gebieden toeneemt, waardoor de instandhoudingsdoelen in gevaar komen, wordt in paragraaf 3.2.1 van het Eindrapport geconcludeerd dat het gebruik van een beoordelingsdrempel van 0,005 mol/ha per jaar in een AERIUS-berekening suggereert dat alle bronnen die leiden tot die depositie goed in kaart zijn gebracht. Hiermee is de kans op een onverhoopte toename van de stikstofdepositie beperkt. Op dit aspect oordeelt het Adviescollege daarom dat de toepassing van de AERIUS-systematiek geen risico heeft op toename van de stikstofdepositie. Gelet op deze conclusie in het Eindrapport ziet de [Raad van State
] in het algemene betoog van de Vereniging geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van dit plan voor het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid als gevolg van het gebruik van AERIUS Calculator in dit geval zijn onderschat. Hierbij neemt de [Raad van State
] in aanmerking dat in het Stikstofonderzoek staat dat de maximale stikstofdepositie in de bestaande situatie is berekend op 14,20 mol N/ha/jaar, in de aanlegfase op maximaal 2,56 mol N/ha/jaar en in de gebruiksfase op maximaal 1,48 mol N/ha/jaar. Voor zover het betoog verband houdt met de afkappingsafstand van 5 km voor verkeersemissies die in AERIUS Calculator wordt gehanteerd, komt dit betoog hierna afzonderlijk aan de orde.’
En verder overwoog de Raad van State, voor zover hier relevant:
‘Zoals de [Raad van State
] heeft overwogen in haar uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, onder 23, dient een belanghebbende die opkomt tegen een besluit ter onderbouwing waarvan met toepassing van het programma AERIUS Calculator een onderzoek naar de effecten van stikstof is gedaan, inzage te kunnen hebben in de gemaakte keuzen bij de invoer in het programma AERIUS Calculator. Dit brengt mee dat de aan het gebruik van het programma AERIUS Calculator ten grondslag liggende gegevens van de gebruiker, dat wil zeggen diens maatwerk invoergegevens, uit eigen beweging op papier of anderszins waarneembaar worden overgelegd als op de zaak betrekking hebbende gegevens. Daarbij is voldoende dat in of met het besluit duidelijk is gemaakt welke keuzen bij de invoer zijn gemaakt ten aanzien van de maatwerk invoergegevens. Indien belanghebbenden aangeven voor de onderbouwing van hun beroep tevens behoefte te hebben aan (informatie over) standaardgegevens indien die niet in of met het besluit inzichtelijk zijn gemaakt, dan moet het bestuursorgaan deze op verzoek van belanghebbenden ter beschikking stellen op papier of in andere leesbare of waarneembare vorm of de mogelijkheid bieden deze in te zien. Van belanghebbenden kan worden gevergd hun verzoek om informatie en inzage in de maatwerk en standaard invoergegevens en de op basis daarvan met AERIUS Calculator verrichte berekeningen tijdig in de procedure te doen. Daarbij dient - zo mogelijk - te worden aangegeven welke specifieke gegevens het betreft, opdat het bestuursorgaan daar zo gericht en duidelijk mogelijk inzage in kan geven.
11.2.
In het Stikstofonderzoek en de daarbij behorende bijlagen is inzichtelijk gemaakt op welke keuzen, gegevens en aannames het Stikstofonderzoek is gebaseerd. Over de standaardgegevens heeft de opsteller van het Stikstofonderzoek ter zitting toegelicht dat deze op internet zijn gepubliceerd. Daarbij is ook toegelicht dat de vaste rekenmodules Operationeel Prioritaire Stoffen Model (OPS) en de Standaard Rekenmethode 2 (SRM2) op de website van het RIVM onderscheidenlijk in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, zijn beschreven. Ter zitting heeft de Vereniging bevestigd dat zij de raad niet heeft verzocht om de door haar niet gevonden standaardgegevens ter beschikking te stellen. De Vereniging heeft verder niet geconcretiseerd welke invoergegevens volgens haar niet inzichtelijk of niet juist zijn. Gelet hierop geeft de enkele stelling dat sprake is van een ‘black box’ geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Wat betreft het betoog dat onduidelijk is of bij het maken van de berekening met AERIUS Calculator wel rekening is gehouden met een toename van emissies door het bijschakelen van conventionele energiecentrales als gevolg van deze ontwikkeling, is van belang dat deze energiecentrales aan de hiervoor geldende regelgeving dienen te voldoen.
Over nieuwe versies van AERIUS Calculator heeft de [Raad van State
] eerder al overwogen dat de omstandigheid dat AERIUS regelmatig wordt aangepast naar aanleiding van nieuwe gegevens en inzichten niet betekent dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet kan baseren op de versie van AERIUS die dan beschikbaar is en geschikt is voor het maken van de stikstofdepositieberekeningen (zie de uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110, onder 12.11).”
7.3
De rechtbank neemt het oordeel van de Raad van State ten aanzien van deze beroepsgrond over. Eiseres heeft ook in de onderhavige zaak niet geconcretiseerd welke gegevens volgens haar niet inzichtelijk of onjuist zijn. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de bevindingen van LBP Sight op grond van de AERIUS-calculator mocht gebruiken ter onderbouwing van zijn conclusie dat geen sprake is van een significante stikstoftoename.
8.1
Eiseres betwist voorts de deugdelijkheid en zorgvuldigheid van de rapporten van LBP Sight en Goudappel Coffeng. Verweerder stelt dat het om onafhankelijke bureaus gaat met veel ervaring, maar eiseres acht het opvallend dat uit de rapporten niet blijkt wie de opsteller ervan is. De AERIUS-calculator berekeningen van LBP Sight zijn niet ondertekend en bevatten niet de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor het opstellen van het rapport. Verder is onduidelijk op basis waarvan in de rekenresultaten van LBP Sight wordt uitgegaan van de gekozen aantallen verwachte voertuigbewegingen, te weten 5.001 voertuigen uit de categorie ‘licht verkeer’ en 2.120 voertuigen uit de categorie ‘zwaar verkeer’. De adressendichtheid waarop Goudappel Coffeng zich baseert in haar rapport, is niet representatief voor de projectlocatie. Een tellingsrapport uit 2014, waaraan wordt gerefereerd in het rapport van Goudappel Coffeng, ontbreekt, aldus eiseres. Ook is in het rapport van Goudappel Coffeng geen rekening gehouden met bijzondere omstandigheden rondom de Dennenweg, waardoor het verkeer zich op bepaalde tijdstippen concentreert. De rapporten van Goudappel Coffeng en LBP Sight rechtvaardigen dan ook niet de conclusie dat met zekerheid kan worden gezegd dat het project de natuurlijke kenmerken van ‘Kennemerland-Zuid’ niet aantast.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover eiseres heeft aangevoerd dat in het rapport van Goudappel geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat niet wordt gecontroleerd op de naleving van stop- en parkeerverboden, dit aspecten van verkeersveiligheid betreffen. De verkeersveiligheid is geen aspect dat een rol speelt in het kader van de natuurwetgeving en kan daarom aan de juistheid van het bestreden besluit niet afdoen. Verder sluit de rechtbank aan bij de beoordeling van het rapport van Goudappel die de Raad van State in eerdergenoemde uitspraak van 4 augustus 2021 met betrekking tot het bestemmingsplan ‘ [landgoed] 2020’ heeft gegeven (r.o. 15 tot en met 19.2). Onderhavige zaak ziet op hetzelfde feitencomplex. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
8.3
De conclusie na het voorgaande is dat verweerder aan de vergunning terecht ten grondslag heeft gelegd dat het project niet leidt tot een significante toename van stikstof op daarvoor gevoelige habitats in het Natura 2000 gebied.
Moet de rechtbank verder onderzoek doen alvorens op het beroep te kunnen beslissen?
9.1
Eiseres heeft de rechtbank ter zitting verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Zij heeft daarbij voorgesteld om de volgende twee vragen te stellen:
1. Kan een passende beoordeling zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Europese Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206) worden gemaakt aan de hand van een rekenmodel als AERIUS, waarvan de geldigheid van de uitkomsten in redelijkheid niet door een rechter kunnen worden beoordeeld, maar waarvan duidelijk is dat er politieke keuzen in zijn verwerkt?
2. Is een nationale regeling, die bepaalt dat gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die worden veroorzaakt door bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten van de bouwsector buiten beschouwing worden gelaten een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Europese Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206) of daarmee in strijd?
9.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Met betrekking tot de vraag die eiseres heeft geformuleerd over het gebruik van de AERIUS-calculator ziet de rechtbank mede gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Raad van State over dat instrument, geen grond voor het oordeel dat dit instrument niet richtlijnconform zou zijn, zodat er geen grond is vragen te stellen. De tweede vraag die eiseres heeft geformuleerd, is voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet relevant, omdat het bestreden besluit niet is gebaseerd op artikel 2.9a van de Wnb. Reeds om die reden kan de rechtbank die prejudiciële vraag, wat daar verder ook van zij, niet aan het Hof stellen.
Conclusie
10. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het project ten aanzien van stikstof geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’. Een Wnb-vergunning kon dan ook worden verleend. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet het beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71
2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
3.Vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 11 november 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2706.