Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 14 januari 2022, met producties 1-8;
- een bericht van 24 januari 2022 namens mr. Van der Kamp voornoemd, met als bijlage een stuk met de aanhef ‘Conclusie van antwoord tevens eis in reconventie’, met producties 1-14;
- een brief van 25 januari 2022 van mr. Van Niftrik voornoemd, met een eisvermeerdering;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022;
- de pleitnota van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ;
- de spreekaantekeningen van [coöperatie 2] .
2.De feiten
29 oktober 2021.
3.Het geschil in conventie en in reconventie
1. afgifte van de gehele administraties over de jaren 2017 t/m 2021;
2. afronding van voormelde administraties tot en met 31 december 2021;
3. terugtrekking en teruggetrokken houden uit de aanbesteding 2022 voor het kavel Huishoudelijke Ondersteuning in [woonplaats 1] , althans tot opzegging van haar gunning, dan wel tot het ongebruikt laten van haar gunning;
4. afgifte van de polis bij ASR met [polisnummer] ;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [coöperatie 2] in de gedingkosten.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
31 december 2021 op verzoek van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] hun samenwerking beëindigen.
29 oktober 2021, nog kon worden ingeschreven. Op 19 oktober 2021 heeft [coöperatie 2] nog aangeboden aan [ coöperatie 1] [woonplaats 1] om zorg te dragen voor tijdige inschrijving. Daarvan heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] echter geen gebruik gemaakt. Zij heeft zichzelf op 28 oktober 2021 ingeschreven en is vervolgens ook toegelaten.
1 januari 2022 de administratie heeft bijgehouden, zal die vordering bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.De beslissing
1 januari 2022,
mr. M. Flipse in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma op 10 februari 2022. [1]