ECLI:NL:RBNHO:2022:12660

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/15/323869 / KG ZA 22-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding samenwerkingsovereenkomst en aanbesteding huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee coöperaties, [coöperatie 1] en [coöperatie 2]. De eiser, [coöperatie 1], vorderde onder andere de afgifte van administraties en de terugtrekking van [coöperatie 2] uit een aanbesteding voor huishoudelijke hulp. De achtergrond van het geschil ligt in een samenwerkingsovereenkomst die op 12 april 2018 was gesloten tussen beide coöperaties. [coöperatie 1] stelde dat [coöperatie 2] in gebreke was gebleven door niet tijdig in te schrijven voor de aanbesteding en dat zij de samenwerkingsovereenkomst op 11 oktober 2021 rechtsgeldig had ontbonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van [coöperatie 2], omdat er geen redelijke termijn was gesteld voor nakoming. Hierdoor was de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst niet terecht. De rechter wees de vordering van [coöperatie 1] tot afgifte van de administratie toe, maar wees de vordering tot terugtrekking uit de aanbesteding af. In reconventie werd [coöperatie 2] in het gelijk gesteld voor wat betreft de medewerking aan de beëindiging van de samenwerking.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/323869 / KG ZA 22-4
Vonnis in kort geding van 10 februari 2022
in de zaak van
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
[ coöperatie 1],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.C.A. van Niftrik te Nijmegen,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
[coöperatie 2],
gevestigd en kantoor houdende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. van der Kamp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [ coöperatie 1] [woonplaats 1] en [coöperatie 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2022, met producties 1-8;
  • een bericht van 24 januari 2022 namens mr. Van der Kamp voornoemd, met als bijlage een stuk met de aanhef ‘Conclusie van antwoord tevens eis in reconventie’, met producties 1-14;
  • een brief van 25 januari 2022 van mr. Van Niftrik voornoemd, met een eisvermeerdering;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022;
  • de pleitnota van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ;
  • de spreekaantekeningen van [coöperatie 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 april 2018 hebben [coöperatie 2] [ coöperatie 1] [woonplaats 1] (de rechtsvoorganger van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ) en [coöperatie 2] een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij [ coöperatie 1] [woonplaats 1] als zelfstandig ondernemer geheel voor eigen rekening en risico haar onderneming exploiteert met gebruikmaking van het Concept, de IE-rechten en Know How van [coöperatie 2] tegen betaling van contributie.
2.2.
De samenwerkingsovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
“7.1 Naast de elders in deze Overeenkomst genoemde verplichtingen, aanvaardt [coöperatie 2] voor de duur van deze Overeenkomst de volgende verplichtingen:(…)e) contractbeheer en facturering;(…)k) het namens de Coöperatie aanvragen van vergunningen, certificeringen en toelatingen;(…)
12.1
De Overeenkomst treedt in werking op de datum waarop beide Partijen de Overeenkomst hebben ondertekend en wordt aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaren. Tenzij één der Partijen de Overeenkomst tegen het einde van de initiële duur daarvan schriftelijk opzegt met inachtneming van een opzegtermijn van 3 (drie) maanden, wordt de Overeenkomst na verloop van de initiële duur voor onbepaalde tijd voortgezet.
16.3
Deze Overeenkomst kan uitsluitend worden aangevuld of gewijzigd door een schriftelijk stuk dat getekend is door beide Partijen, waarbij geldt dat het schriftelijk stuk namens beide Partijen ondertekend moet zijn door een vertegenwoordigingsbevoegd persoon.
17.2
De bevoegde rechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is bij uitsluiting bevoegd om van alle geschillen tussen Partijen kennis te nemen, tenzij enige dwingendrechtelijke bepaling zich tegen deze forumkeuze verzet.”
2.3.
Op 2 september 2021 heeft een eerste ledenraadvergadering [coöperatie 2] plaatsgevonden, waarbij de bij [coöperatie 2] aangesloten coöperaties aanwezig waren. Voor [coöperatie 2] waren twee deelnemers aanwezig, waaronder de voorzitter van de vergadering. Voor [ coöperatie 1] [woonplaats 1] waren ook twee deelnemers aanwezig.
2.4.
Bij deze ledenraadvergadering is het onderwerp “Aanbesteden op een andere manier” besproken. Dit is gebeurd aan de hand van de presentatie “ [coöperatie 2] als Inkoopcombinatie”. Daaruit blijkt dat vanaf 2021 de aanbestedingen vanuit [coöperatie 2] gedaan zullen gaan worden met de lokale coöperaties als onderaannemer. Uit het verslag van deze vergadering komt naar voren dat geen bezwaar is gemaakt tegen het voorstel van [coöperatie 2] en dat dit voorstel door de leden is aangenomen.
2.5.
Bij e-mail van 28 september 2021 heeft de heer [gemachtigde] van Jurist [jurist] (hierna: [jurist] ) namens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] het volgende aan de advocaat van [coöperatie 2] meegedeeld:
“Bijgevoegd in .doc formaat, zodat aanvullingen e.d. makkelijker voor u dan wel mij te doen zijn, het door de coöperatie [woonplaats 1] goedgekeurde opzet van de vaststellingsovereenkomst. Er zullen ongetwijfeld aanvullingen zijn, die u vrijelijk kunt toevoegen. De aangepast versie zal ik dan voorleggen aan de [coöperatie 3] .(…)”
2.6.
Bij e-mail van 6 oktober 2021 heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] het volgende aan [coöperatie 2] bericht:
“ [bedrijf] is geopend vanaf 1 oktober 2021 gedurende 14 dagen voor de aanbesteding wmo / huishoudelijke verzorging 2022 ook in de gemeente [woonplaats 1] .
Graag ontvangen wij binnen 1 week een bevestiging dat er in geschreven is namens de Cooperatie [woonplaats 1] op de aanbesteding 2022 in de Gemeente [woonplaats 1] .
Graag willen we op de hoogte gehouden worden over de verloop van deze aanbesteding.”2.7. Bij e-mailbericht van 8 oktober 2021 heeft [coöperatie 2] het volgende aan [ coöperatie 1] [woonplaats 1] meegedeeld:
“Zoals besproken in de ledenraad d.d. 2 september 2021 zullen de aanbestedingen vanuit [coöperatie 2] worden gedaan. Zie bijgaande presentatie voor de onderbouwing.
Namens de coöperatie [coöperatie 2] [ coöperatie 1] [woonplaats 1] waren vertegenwoordigers aanwezig bij dit overleg.
Ik heb alle deelnemers schriftelijk gevraagd om de geagendeerde stukken door te sturen naar de coöperatie waar zij lid van zijn.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 11 oktober 2021 te 09:54 uur heeft [jurist] namens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] het volgende, voor zover van belang, meegedeeld aan [coöperatie 2] :
“Van [coöperatie 2] [woonplaats 1] heb ik tot mijn grote verbazing vernomen dat nog steeds niets is geregeld met betrekking tot de aanbesteding namens de [coöperatie 3] en uit een mail die u heeft gestuurd, (…), blijkt dat u ook niet van plan bent om namens de [coöperatie 3] aan te besteden: u zou dit willen doen op naam van [coöperatie 2] .
(…)Het niet namens [coöperatie 2] [woonplaats 1] aanbesteden is in strijd met de samenwerkingsovereenkomst (…), waaruit ondubbelzinnig blijkt dat namens de [coöperatie 3] aanbesteed moet worden en dit is voorgaande jaren ook altijd zo gedaan. U voert een eenzijdige wijziging door, die geenszins met de [coöperatie 3] is besproken noch is goedgekeurd door de [coöperatie 3] . Uw verwijzing naar twee leden die bij een vergadering zijn geweest, maakt dit niet anders. U weet immers dat die leden niet bevoegd zijn om afwijkingen van de samenwerkingsovereenkomst door te voeren en deze dienen ook schriftelijk te geschieden (…)
Gelet op de grote spoed stel ik u hierbij in gebreke en geef ik u een termijn tot vandaag 16:00 uur om alsnog de aanbesteding in te dienen namens de [coöperatie 3] en graag ontvang ik daar dan een kopie van als bewijs.
Tevens ontvang ik zo spoedig mogelijk de gegevens om in te loggen op [bedrijf] namens de [coöperatie 3] dan wel kunt u deze gegevens per omgaande doorsturen naar de bestuurders van de [coöperatie 3] .”
2.9.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft [jurist] namens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] het volgende aan [coöperatie 2] medegedeeld:
“(…)3. [coöperatie 2] is verplicht omnamens de [coöperatie 3]de aanbesteding te verzorgen. U geeft in uw e-mailbericht aan dat de aanbesteding op naam van [coöperatie 2] geschiedt. Hiermee handelt u in directe overtreding van de overeenkomst en dit is niet anders dan een poging van [coöperatie 2] om de [coöperatie 3] buiten spel te zetten. Voorgaande aanbestedingen waren ook op naam van de [coöperatie 3] .
4. Nu u willens en wetens nalatig heeft gehandeld en u geen enkele intentie heeft om voor de [coöperatie 3] de aanbesteding te regelen alsmede het feit dat de termijn voor de inschrijving van de aanbesteding op zéér korte termijn afloopt binnen enkele dagen, is een ingebrekestelling om u een laatste kans te geven om alsnog de overeenkomst na te komen niet redelijk en reëel. Er staat te veel op het spel om uw reactie af te wachten, waardoor de [coöperatie 3] direct een derde partij inschakelt om de aanbesteding alsnog proberen rond te krijgen. De kosten hiervan zullen op u verhaald worden. Echter, om u toch een laatste kans te geven is op de ochtend van 10 oktober 2021 omstreeks 09:55 uur u per e-mail een kans gegeven om voor 16:00 uur diezelfde dag de aanbesteding in te dienen en hiervan bewijs te overhandigen. Dit is vervolgens niet gedaan.
5. Nu [coöperatie 2] in gebreke blijft en wanprestatie pleegt, ontbindt [coöperatie 2] [ coöperatie 1] [woonplaats 1] Coöperatief U.A. met onmiddellijke ingang de samenwerkingsovereenkomst en aanverwante overeenkomsten ex artikel 12.2 sub d. Alle betalingen door de [coöperatie 3] zullen met onmiddellijke ingang stopgezet worden en de schade door het handelen van [coöperatie 2] zal opgesteld worden en vervolgens bij u gevorderd worden. De exacte schade is nu nog onbekend, omdat veel afhangt van het wel of niet verkrijgen van de gunning.
6. Gelet op de aanbesteding die deze week rond moet zijn, kan niet worden gewacht op een eventuele veststellingsovereenkomst waarover partijen reeds onderhandelen, althans lopen we nu achter de feiten aan.(…)”
2.10.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft [coöperatie 2] aan [ coöperatie 1] [woonplaats 1] het volgende bericht:
“Hierbij verzoek ik u om bijgaand UEA-formulier in te vullen en te ondertekenen, te scannen en per omgaande aan mij terug te sturen per mail, zodat [coöperatie 2] kan zorgdragen voor tijdige inschrijving op de aanbesteding van de 5 Achterhoekse gemeentes.”
2.11.
[ coöperatie 1] [woonplaats 1] heeft op 28 oktober 2021 zelf met een intermediair zorggedragen voor haar inschrijving op de ‘Open House’ aanbesteding bij de gemeente [woonplaats 1] voor huishoudelijke ondersteuning vanaf 1 januari 2022. De inschrijving stond open tot
29 oktober 2021.
2.12.
Op 24 november 2021 is de toelating bekend gemaakt. Zowel [ coöperatie 1] [woonplaats 1] als [coöperatie 2] zijn toegelaten door de Achterhoekse gemeenten voor de voorziening Huishoudelijke Hulp.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[ coöperatie 1] [woonplaats 1] vordert, na vermeerdering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [coöperatie 2] veroordeelt tot:
1. afgifte van de gehele administraties over de jaren 2017 t/m 2021;
2. afronding van voormelde administraties tot en met 31 december 2021;
3. terugtrekking en teruggetrokken houden uit de aanbesteding 2022 voor het kavel Huishoudelijke Ondersteuning in [woonplaats 1] , althans tot opzegging van haar gunning, dan wel tot het ongebruikt laten van haar gunning;
4. afgifte van de polis bij ASR met [polisnummer] ;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [coöperatie 2] in de gedingkosten.
3.2.
[ coöperatie 1] [woonplaats 1] stelt daartoe het volgende. [coöperatie 2] heeft per september 2021 eenzijdig de inhoud van de samenwerking gewijzigd door voortaan op haar naam in te schrijven op de Open House aanbesteding voor 2022 voor het kavel Huishoudelijke Ondersteuning in [woonplaats 1] met [ coöperatie 1] [woonplaats 1] als haar onderaannemer. Daar [coöperatie 2] geen gevolg heeft gegeven aan de ingebrekestelling heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] de samenwerkingsovereenkomst op 11 oktober 2021 ontbonden en verzocht om afgifte van de namens haar gevoerde administraties en voorts terugtrekking van [coöperatie 2] uit de aanbesteding. Over het spoedeisend belang heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] gesteld dat zij haar administraties nodig heeft voor haar dagelijkse bedrijfsvoering en om aan haar wettelijke (fiscale) verplichtingen te kunnen voldoen. Door zich op eigen naam in te schrijven op de aanbesteding, heeft [coöperatie 2] zich ongeoorloofd een concurrentiepositie verschaft, aldus [ coöperatie 1] [woonplaats 1] .
3.3.
[coöperatie 2] vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [ coöperatie 1] [woonplaats 1] veroordeelt tot primair om haar medewerking te verlenen aan de finalisering en ondertekening van de concept vaststellingsovereenkomst (productie 3 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie), bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van haar bij vaststellingsovereenkomst vereiste wilsverklaring en handtekening. Subsidiair vordert [coöperatie 2] dat [ coöperatie 1] [woonplaats 1] haar contributieverplichtingen nakomt, in alle gevallen vordert [coöperatie 2] veroordeling van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] in de proceskosten.
3.4.
[coöperatie 2] stelt daartoe het volgende. [ coöperatie 1] [woonplaats 1] heeft de samenwerkingsovereenkomst op onjuiste gronden althans zonder inachtneming van de daartoe voorgeschreven contractuele eisen, ontbonden per 11 oktober 2021. De concept vaststellingsovereenkomst bevindt zich in een dermate vergevorderd stadium, te weten de fase van ondertekening, dat het [ coöperatie 1] [woonplaats 1] niet meer vrijstaat om zich zonder meer terug te trekken. In elk geval is [ coöperatie 1] [woonplaats 1] gehouden om haar contractueel overeengekomen contributieverplichtingen na te komen.
3.5.
Partijen voeren over en weer verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.2.
Aan de vorderingen van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ligt in essentie de stelling ten grondslag dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen op 11 oktober 2021 rechtsgeldig is ontbonden. [coöperatie 2] heeft gemotiveerd weersproken dat er sprake is van een tekortkoming en zo die er al is, dat die een ontbinding rechtvaardigt.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden is van belang of [coöperatie 2] in verzuim was. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Er is in de brief van 11 oktober 2021 geen redelijke termijn gesteld aan [coöperatie 2] om alsnog na te komen. De voorzieningenrechter gaat er daarbij veronderstellenderwijs vanuit dat uit de samenwerkingsovereenkomst de verplichting voor [coöperatie 2] voortvloeide om [ coöperatie 1] [woonplaats 1] in te schrijven voor het kunnen verzorgen van WMO huishoudelijke hulp in de gemeente [woonplaats 1] in 2022, zoals dat kennelijk ook voor het jaar 2021 was gedaan. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.4.
Uit het over en weer gestelde komt het volgende beeld naar voren. Op 2 september 2021 is een ledenraad van [coöperatie 2] gehouden, waarvoor ook [ coöperatie 1] [woonplaats 1] was uitgenodigd. Uit het verslag van de ledenraad blijkt dat [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ook was vertegenwoordigd. Ter zitting is gesteld dat [ coöperatie 1] [woonplaats 1] niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd. Wat daarvan zij, op die ledenraad is de andere wijze van het deelnemen aan ‘aanbestedingen’ (vanuit [coöperatie 2] ) door [coöperatie 2] toegelicht en zonder bezwaar aanvaard. Het een en ander diende nog wel via een addendum in de samenwerkingsovereenkomst te worden vastgesteld. In september 2021 zijn er tussen partijen concepten van een vaststellingsovereenkomst gewisseld, waarbij partijen per
31 december 2021 op verzoek van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] hun samenwerking beëindigen.
4.5.
Op 6 oktober 2021 heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] aan [coöperatie 2] laten weten dat vanaf 1 oktober 2021 gedurende 14 dagen de ‘ [bedrijf] ’ is geopend voor de aanbesteding WMO huishoudelijke verzorging 2022. Binnen een week wilde zij graag een bevestiging dat er is ingeschreven namens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] . Op 8 oktober 2021 heeft [coöperatie 2] daarop gereageerd en verwezen naar het besprokene in de ledenraad en aangegeven dat de aanbestedingen vanuit [coöperatie 2] gedaan zullen worden. Vervolgens heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] op 11 oktober 2021 [coöperatie 2] gesommeerd om nog voor 16.00 uur diezelfde dag de aanbesteding namens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] in te dienen en is kennelijk na 16.00 uur de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst ingeroepen. Die termijn is niet reëel gelet op het feit dat er tot 15 oktober 2021 welke termijn - onweersproken - is verlengd tot
29 oktober 2021, nog kon worden ingeschreven. Op 19 oktober 2021 heeft [coöperatie 2] nog aangeboden aan [ coöperatie 1] [woonplaats 1] om zorg te dragen voor tijdige inschrijving. Daarvan heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] echter geen gebruik gemaakt. Zij heeft zichzelf op 28 oktober 2021 ingeschreven en is vervolgens ook toegelaten.
4.6.
Nu er voorshands geen sprake is van verzuim aan de zijde van [coöperatie 2] omdat er geen redelijke termijn tot nakoming is gesteld (zie artikel 6:82 BW) is de ontbinding niet terecht ingeroepen. Nog daargelaten de vraag of de gestelde tekortkoming zo ernstig is dat het een ontbinding rechtvaardigt. Immers in de ledenraad is de wijziging van inschrijving aangekondigd en aanvaard door de ledenraad. Formeel diende er nog een addendum te worden opgesteld, maar het is de vraag of [ coöperatie 1] [woonplaats 1] redelijkerwijs haar medewerking daaraan kon ontzeggen en of het voorgestelde addendum reden kon zijn voor ontbinding. Mogelijk zou het wel een reden kunnen zijn om de samenwerkingsovereenkomst op te zeggen. Uit de overgelegde conceptvaststellingsovereenkomst leidt de voorzieningenrechter af dat partijen met in achtneming van de in samenwerkingsovereenkomst genoemde opzegtermijn van drie maanden de samenwerking ook hebben willen beëindigen. Dat is echter nog niet geregeld ofschoon partijen het over de beëindigingsdatum van 31 december 2021 wel eens zijn.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat er voorshands vanuit wordt uitgegaan dat de samenwerkingsovereenkomst in ieder geval nog heeft doorgelopen tot 1 januari 2022. Ter zitting is gebleken dat partijen op dit moment niet meer samenwerken. Bij het onder zich houden van de administratie van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] heeft [coöperatie 2] dan ook geen belang (meer). Het enige wat haar weerhoudt om de administratie terug te geven zijn de openstaande contributienota’s. In dit geval acht de voorzieningenrechter het beroep op het retentierecht niet redelijk, gezien het belang van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] . Zij heeft onweersproken aangevoerd dat zij een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft om te kunnen beschikken over haar administratieve gegevens. De vordering tot afgifte van de administratie zal dan ook worden toegewezen. Gelet op de getoonde bereidheid van [coöperatie 2] om de administratie af te geven ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden. Nu ter zitting is gebleken dat [coöperatie 2] tot
1 januari 2022 de administratie heeft bijgehouden, zal die vordering bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.8.
In reconventie heeft [coöperatie 2] gevorderd dat [ coöperatie 1] [woonplaats 1] meewerkt aan de finalisering van de conceptvaststellingsovereenkomst. Volgens [coöperatie 2] kan [ coöperatie 1] [woonplaats 1] zich niet meer onttrekken aan haar medewerking gelet op het vergevorderde stadium waarin deze overeenkomst zich bevindt, te weten bij de ondertekening. [ coöperatie 1] [woonplaats 1] heeft in dit verband enkel gesteld dat zij het niet geheel eens is met de inhoud van het concept zoals dat door [coöperatie 2] in dit geding is gebracht. Zij heeft niet weersproken dat partijen tot een beëindigingsovereenkomst moeten komen per 1 januari 2022. De vordering van [coöperatie 2] is dan ook toewijsbaar voor zover die ziet op het meewerken aan het afronden van de beëindiging van de samenwerking per 1 januari 2022. Bij dat afronden dient ook een afrekening te worden gemaakt van de door [ coöperatie 1] [woonplaats 1] te betalen contributie tot 1 januari 2022. De voorzieningenrechter zal de vordering tot nakoming van de contributieverplichting dan ook afwijzen.
4.9.
Dan resteert nog de vordering tot terugtrekking uit de aanbesteding 2022 voor het kavel Huishoudelijke Ondersteuning in [woonplaats 1] . [ coöperatie 1] [woonplaats 1] baseert die vordering op het statutaire doel van [coöperatie 2] , de samenwerkingsovereenkomst en de nawerking daarvan. Ter zitting is toegelicht dat de redelijkheid meebrengt dat [coöperatie 2] geen concurrent van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] is of wordt.
4.10.
Niet in geschil is dat [coöperatie 2] ook is toegelaten tot het kavel Huishoudelijke Ondersteuning in [woonplaats 1] . Ter zitting is gebleken dat aldus de consulenten die bij de eindgebruikers op bezoek gaan voor de huishoudelijke hulp niet alleen [ coöperatie 1] [woonplaats 1] , maar ook [coöperatie 2] als aanbieder kunnen laten zien, waaruit de eindgebruikers kunnen kiezen voor hun huishoudelijke hulp. Volgens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] is [coöperatie 2] daarmee een concurrent van haar geworden.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet voorshands niet in dat [coöperatie 2] zich tegenover [ coöperatie 1] [woonplaats 1] onrechtmatig gedraagt door zich ook als aanbieder in te schrijven voor huishoudelijke hulp in onder meer de gemeente [woonplaats 1] . Niet is gebleken dat de samenwerkingsovereenkomst voor zover die nog geldt tot 31 december 2021 het [coöperatie 2] verbiedt op eigen naam zich in te schrijven in een Open House procedure. Daarbij geldt als bijkomende omstandigheid dat partijen bezig waren om hun samenwerking te beëindigen. Ook in dat licht valt niet in te zien waarom [coöperatie 2] zich ook niet als aanbieder zou mogen inschrijven voor het kavel Huishoudelijke Ondersteuning 2022 voor onder meer de gemeente [woonplaats 1] . Er is geen sprake van een non-concurrentiebeding en evenmin zijn andere bijkomende omstandigheden gesteld of gebleken die de handelwijze van [coöperatie 2] jegens [ coöperatie 1] [woonplaats 1] onrechtmatig zouden maken (bijvoorbeeld het gebruik van vertrouwelijke gegevens van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ). In beginsel is er sprake van vrije concurrentie en mag iedereen die gekwalificeerd is zich inschrijven in de Open House procedure van de Achterhoek. Het staat [coöperatie 2] dan ook vrij dat te doen. Er is dus geen grond dat [coöperatie 2] zich zou moeten terugtrekken nu zij door de Achterhoekse gemeenten is toegelaten. Deze vordering van [ coöperatie 1] [woonplaats 1] zal dan ook worden afgewezen.
4.12.
Tot slot, ter zitting is toegezegd dat de ASR polis waarvan afgifte wordt gevorderd zal worden afgegeven, in ieder geval binnen één week na het vonnis. Gelet op deze toezegging heeft [ coöperatie 1] [woonplaats 1] ook geen belang meer bij deze vordering. Die zal ook worden afgewezen.
4.13.
Als over en weer in (on)gelijk gestelde partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren wat meebrengt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [coöperatie 2] tot afgifte van de gehele administraties over de jaren 2017 t/m 2021, zoals beschreven in productie 8 bij de inleidende dagvaarding, uiterlijk binnen 48 uur na dit vonnis,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [ coöperatie 1] [woonplaats 1] om binnen zeven dagen na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het afronden van de beëindiging van de samenwerking per
1 januari 2022,
in conventie en in reconventie
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. Flipse in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma op 10 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JB/PY