ECLI:NL:RBNHO:2022:1264

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/305060-21 en 13/192334-20 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor (poging) diefstallen met geweld met toepassing van adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (poging tot) diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 augustus 2021 in een trein in Zaandam AirPods heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij hij geweld heeft gebruikt. Daarnaast heeft hij op 18 augustus 2021 in Purmerend een AirPod van een ander slachtoffer weggenomen, ook met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle feiten gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de toepassing van het adolescentenstrafrecht overwogen, gezien de leeftijd van de verdachte en het advies van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk is en dat dit in het belang van de maatschappij is. De verdachte is veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is verlengd. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat deze niet was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/305060-21 en 13/192334-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 23 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland, in een in beweging zijnde spoortrein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, AirPods/oordopjes (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die Airpods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 1] (weg) te trekken/grissen;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders)
in Nederland, in een in beweging zijnde spoortrein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een oplaaddoosje/oplader bestemd voor AirPods/oordopjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij het oplaaddoosje/de oplader wil hebben en/of dat een geweer/vuurwapen tegen de knie van die [slachtoffer 1] zal worden gezet (door zijn vriend) en/of aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij (met de vlakke hand) een bult wil hebben, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend en/of (elders) in Nederland, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een AirPod/(rechter) oordopje (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer 2] (krachtig) vast te pakken/grijpen met zijn, verdachtes, arm en/of (vervolgens) de AirPods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 2] weg te trekken/grissen en/of (vervolgens) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen, en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking tot die [slachtoffer 3] te zeggen “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een AirPod/(linker) oordopje (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer 2] (krachtig) heeft vastgepakt/gegrepen met zijn, verdachtes, arm en/of (vervolgens) de AirPods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 2] heeft weggetrokken/gegrist en/of (vervolgens) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestompt, en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking tot die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking tot die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

Beroep op nietigheid van de dagvaarding

2.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting als preliminair verweer gevoerd dat ten aanzien van het onder 4 aan de verdachte ten laste gelegde feit de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard. Door de wijze van ten laste leggen blijkt niet ondubbelzinnig welk strafbaar feit aan de verdachte ten laste wordt gelegd.
2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gevoerde verweer moet worden afgewezen.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, voldoende duidelijk is voor de verdediging om te weten waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Bij de bespreking van het ten laste gelegde ter terechtzitting is gebleken dat dat ook het geval was. De verdachte is door de wijze waarop het hem ten laste gelegde in de dagvaarding is omschreven, dan ook op geen enkele wijze in zijn belangen geschaad. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot partiële nietigheid van de dagvaarding.
Conclusie voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 bepleit om de verdachte partieel vrij te spreken ter zake van de geweldscomponent. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw bepleit om de verdachte hiervan vrij te spreken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De raadsvrouw heeft gesteld dat er voor feit 3 sprake is van een alternatief scenario, namelijk dat de aangever een racistische opmerking maakte naar de verdachte en hij de aangever daarop aansprak en daarbij de airpod uit het oor van aangever haalde. Het was de aangever, die de verdachte een nekklem en een stoot gaf, waarop de verdachte met een stoot reageerde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 2 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 en feit 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende ten aanzien van feit 2.
De aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij zijn laaddoosje van de airpods moest afgeven. Toen hij dit niet deed, zou de verdachte hem hebben bedreigd met onder meer de woorden dat zijn vriend (de medeverdachte [medeverdachte] ) een geweer tegen zijn knie zou zetten. De verdachte ontkent dit. De medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige ter zitting verklaard dat er geen bedreigingen zijn geuit door de verdachte richting de aangever. Hoewel uit de camerabeelden is af te leiden dat de verdachte wijzende bewegingen en handgebaren maakt, valt hiermee niet vast te stellen dat er bedreigende uitlatingen zijn gedaan. Bij gebreke van ondersteunend bewijs valt niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte het feit heeft gepleegd. De rechtbank acht dit feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, waaronder de getoonde camerabeelden, stelt de rechtbank het volgende vast. Op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte [medeverdachte] , gevolgd door de verdachte, richting getuige [slachtoffer 3] loopt, waarbij de medeverdachte [medeverdachte] zijn hand in zijn broek heeft. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] daarbij heeft gezegd “Ik ga je schieten” en dat de verdachte daarop heeft gezegd: “Ja, schiet hem, schiet hem”. De verdachte ontkent dit te hebben gezegd tegen [slachtoffer 3] . De medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige ter zitting verklaard dat de verdachte dit niet heeft gezegd. Op basis van het dossier kan door de rechtbank niet in voldoende mate worden vastgesteld of en welke uitlatingen door de verdachte zouden zijn gedaan richting [slachtoffer 3] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij de airpods van de aangever [slachtoffer 1] heeft gepakt. Hij ontkent dat hierbij geweld is gebruikt. De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte vast dat de verdachte vanuit het niets zich naar voren boog en de airpods pakte uit de oren van de aangever. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onverhoeds, met kracht en met snelheid de airpods uit de oren van de aangever moet hebben getrokken. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank diefstal met geweld op.
Feit 3
De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte vanachter een arm om zijn nek heeft geslagen en de airpod van de aangever heeft gepakt. De verdachte zei vervolgens ‘Geef me die ander’. Toen de aangever dit weigerde liet hij de aangever los en heeft de verdachte hem een vuistslaggegeven tegen zijn kaak. De verdachte bekent dat hij de aangever een stoot heeft gegeven. De verklaring van de aangever vindt ook steun in de letselverklaring waaruit blijkt dat bij de aangever onder meer een zwelling aan de rechter kaak is geconstateerd. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de verklaring van getuige [slachtoffer 3] , zoals door de raadsvrouw is gesteld. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de verdachte hoorde zeggen dat aangever een racistische opmerking naar hem zou hebben gemaakt. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] de racistische uitlating niet zelf heeft gehoord. Daarmee heeft hij niet bevestigd dat dit ook zo is gegaan. Integendeel, [slachtoffer 3] heeft bij aangever navraag gedaan en die bleef bij zijn relaas.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigen bewezen is dat de verdachte op 18 augustus 2021 uit het oor van de aangever een airpod heeft weggenomen met geweld en dat hij geprobeerd heeft de andere airpod weg te nemen, welke poging tot diefstal gepaard ging met geweld.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 23 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een in beweging zijnde spoortrein, alleen, AirPods (merk Apple, type Pro), die geheel toebehoorden aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] door die Airpods uit de oren van die [slachtoffer 1] (weg) te trekken;
Feit 3
hij op 18 augustus 2021 te Purmerend, op de openbare weg, alleen, een AirPod/ oordopje (merk Apple, type Pro), dat geheel toebehoorde aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] , door de nek van die [slachtoffer 2] (krachtig) vast te pakken met zijn, verdachtes, arm en de AirPod/oordopje uit het oor van die [slachtoffer 2] weg te trekken;
en
hij op 18 augustus 2021 te Purmerend, op de openbare weg, alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door met geweld, [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een AirPod/ oordopje (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat geheel toebehoorde aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Diefstal met geweld
Feit 3
Diefstal met geweld en
poging tot diefstal met geweld
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, conform het advies van de reclassering, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit. Zij heeft verzocht, gelet op haar standpunt dat alleen het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee maal een diefstal met geweld en een poging tot diefstal met geweld. De feiten zijn binnen een zeer kort tijdsbestek en op dezelfde handelswijze gepleegd. De verdachte heeft bij het slachtoffer [slachtoffer 2] een airpod uit zijn oor getrokken door middel van een nekklem. In zijn poging om de andere airpod te bemachtigen, heeft de verdachte [slachtoffer 2] geslagen in zijn gezicht. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer hierdoor letsel heeft opgelopen. Vijf dagen later heeft de verdachte in een trein de airpods van het slachtoffer [slachtoffer 1] uit zijn oren gepakt. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij erg geschrokken is door het voorval en hierdoor angst heeft opgelopen. De verdachte heeft met het plegen van deze delicten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van deze slachtoffers. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen hier nog lang last van ondervinden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld en in zijn proeftijd liep. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 januari 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland Advies & Toezichtunit 5 Noord­West.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten achttien jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Sr, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De reclassering heeft in haar rapport van 20 januari 2022 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De behandelaar van Inforsa, de coach van IFA en de jeugdreclassering die sinds 2020 contact met de verdachte hebben, zijn van mening dat een pedagogische aanpak geïndiceerd is. De verdachte heeft ondersteuning in de vorm van intensieve coaching en behandelgesprekken nodig om zijn leven te organiseren en zijn gedrag te begrenzen, zo stellen zij. Het vervolgen van zijn opleiding wordt van belang geacht. Tevens is er sprake van een sterke band tussen de verdachte en zijn moeder, die de verdachte omschrijft als “een beïnvloedbaar kind”. Verdachtes moeder heeft ook contact met de behandelaar en de coach van IFA. Zij wordt ondersteund in het steviger begrenzen van ongewenst gedrag van de verdachte.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk is en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Conclusie: jeugddetentie
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank wijst deze vordering af, nu deze niet is onderbouwd.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 27 oktober 2020 in de zaak met parketnummer 13/192334-20 heeft de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 11 november 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 november 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd dient te worden verlengd met één jaar, aangezien de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en hij in een proeftijd liep en gelet op het advies in onderhavige zaak begeleiding en pedagogische beïnvloeding ook de komende tijd een meerwaarde kan hebben.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 57, 77c, 77i, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en onder 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie van
60 (zestig)dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade.
Verlengt de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/192334-20 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde werkstraf voor de duur van 60 uren, met één jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2022.