ECLI:NL:RBNHO:2022:1262

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/305051-21 en 13/136280-20 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van beroving en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder beroving en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rol van de verdachte niet substantieel genoeg was om hem aan te merken als medepleger van de beroving of de poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat het enkel aanwezig zijn bij de feiten en het niet distantiëren van de medeverdachte onvoldoende was om van medeplegen te kunnen spreken. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de feiten 1, 2 en 3.

Ten aanzien van feit 4, de bedreiging van een getuige, kon de rechtbank ook niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk bedreigende uitlatingen had gedaan. De verklaringen van de getuigen waren niet overtuigend genoeg om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ook van dit feit moest worden vrijgesproken. De benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van de ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. De rechtbank wees ook de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf af, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/305051-21 en 13/136280-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 23 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders)
in Nederland, in een in beweging zijnde spoortrein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, AirPods/oordopjes (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die Airpods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 1] (weg) te trekken/grissen;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders)
in Nederland, in een in beweging zijnde spoortrein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een oplaaddoosje/oplader bestemd voor AirPods/oordopjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij het oplaaddoosje/de oplader wil hebben en/of dat een geweer/vuurwapen tegen de knie van die [slachtoffer 1] zal worden gezet (door zijn vriend) en/of aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij (met de vlakke hand) een bult wil hebben, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend en/of (elders) in Nederland,
op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een AirPod/(rechter) oordopje (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer 2] (krachtig) vast te pakken/grijpen met zijn, verdachtes, arm en/of (vervolgens) de AirPods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 2] weg te trekken/grissen en/of (vervolgens) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen, en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking tot die [slachtoffer 3] te zeggen “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een AirPod/(linker) oordopje (merk Apple, type Pro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer 2] (krachtig) heeft vastgepakt/gegrepen met zijn, verdachtes, arm en/of (vervolgens) de AirPods/oordopjes uit het oor of de oren van die [slachtoffer 2] heeft weggetrokken/gegrist en/of (vervolgens) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestompt, en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking tot die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Purmerend [slachtoffer 3] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3]
dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je schieten”, waarbij hij, verdachte, zijn
hand in zijn broek stak (alsof hij, verdachte, een wapen pakte), en/of met betrekking
tot die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Ja, schiet hem, schiet hem”, en/of tegen die [slachtoffer 3]
heeft gezegd dat hij gauw weg moest gaan omdat hij, verdachte, hem anders
ook op zijn bek zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Voor de feiten 1, 2 en 3 ontbreekt het bewijs dat er sprake is van een substantiële bijdrage van de verdachte en dat er evenmin sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman voorts gesteld dat ook de aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte niets deed. De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 gesteld dat alleen door getuige [slachtoffer 3] is verklaard dat de verdachte de woorden ‘Ik ga je schieten’ zou hebben gezegd. De verdachte ontkent en ook de medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij deze woorden niet heeft gehoord. Over het in de broek(sband) steken van zijn hand heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij dit deed om zijn broek op te hijsen.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het voornemen van de medeverdachte [medeverdachte] om aangever met geweld te beroven van zijn airpods en om te proberen om aangever te dwingen tot afgifte van het laaddoosje van de airpods. De verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten wat de medeverdachte [medeverdachte] van plan was. De medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige ter zitting verklaard dat de verdachte niets wist van zijn plan. De aangever heeft verklaard dat de verdachte erbij was, maar heeft verder niets verklaard over de rol van de verdachte. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de rol van de verdachte niet van voldoende substantieel gewicht is geweest om hem aan te kunnen merken als medepleger van de beroving of als medepleger van de poging om aangever te dwingen tot afgifte van het laaddoosje van de airpods. Het enkel aanwezig zijn en het zich niet distantiëren van het gedrag van de medeverdachte [medeverdachte] is immers onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 1 en feit 2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 3 het volgende.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op 18 augustus 2021 bij het incident met aangever [slachtoffer 2] en de medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was. De aangever heeft verklaard dat de verdachte niets deed. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bezig was met zijn telefoon en dat hij toen zag dat de medeverdachte [medeverdachte] en aangever een conflict hadden. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen die zouden kunnen wijzen op de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. De verdachte kan dan ook niet als medepleger worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van feit 3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, waaronder de getoonde camerabeelden, stelt de rechtbank het volgende vast. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte, gevolgd door de medeverdachte [medeverdachte] , richting getuige [slachtoffer 3] loopt, waarbij de verdachte zijn hand in zijn broek heeft. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de verdachte daarbij heeft gezegd “Ik ga je schieten”. De verdachte ontkent dit te hebben gezegd tegen [slachtoffer 3] . De medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige ter zitting verklaard dat de verdachte dit niet heeft gezegd. De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte heeft gezegd dat hij een wapen bij zich had en zijn hand in zijn broek stak. De aangever heeft niet verklaard dat daarbij richting [slachtoffer 3] gezegd is door de verdachte ‘Ik ga je schieten’. Op basis van het dossier kan door de rechtbank niet in voldoende mate worden vastgesteld of en welke bedreigende uitlatingen er door de verdachte zouden zijn gedaan richting [slachtoffer 3] . De enkele verklaring van [slachtoffer 3] is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook van dit tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 22 april 2021 in de zaak met parketnummer 23/002463-20 heeft het Hof te Amsterdam de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2020 met parketnummer 13/136280-20, waarbij de verdachte ter zake van afpersing en straatroof (meermalen gepleegd) is veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 28 april 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 mei 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/136280-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2022.