ECLI:NL:RBNHO:2022:1260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15.200128.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juli 2021 in Castricum opzettelijk brand heeft gesticht in een zorginstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat van invloed is op de strafbaarheid. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat zij de brand heeft gesticht, maar heeft betwist dat zij dit deed met de intentie om hulpverleners te dwingen iets te doen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzet had om anderen te dwingen. De rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en heeft geadviseerd om haar behandeling in een civielrechtelijk kader te laten plaatsvinden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte in een klinische setting behandeld moet worden voor haar psychische problemen, en dat de behandeling moet plaatsvinden onder een zorgmachtiging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.200128.21 (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.C.M. Weijnen en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Zij op of omstreeks 25 juli 2021 te Castricum opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een theedoek, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan deze theedoek geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de stoel en/of de vloer en/of de kamer en/of het pand van de zorginstelling [naam 1] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in dat pand bevindende (kwetsbare) personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij op of omstreeks 25 juli 2021 te Castricum opzettelijk en wederrechtelijk een
theedoek en/of een stoel, toebehorende aan zorginstelling [naam 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan verdachte, heeft beschadigd en/of vernield.
Feit 2
Zij op of omstreeks 25 juli 2021 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om anderen, te weten (hulpverleners van) zorginstelling [naam 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten tegen medewerkers/hulpverleners en/of (kwetsbare) medebewoners van zorginstelling [naam 1] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten aan verdachte andere/intensievere hulp te verlenen en/of verdachte (weer) op te nemen in een andere instelling of op een andere afdeling,
- in haar kamer in voornoemde zorginstelling brand heeft gesticht en/of
- de politie en/of haar advocaat heeft gebeld met de mededeling dat zij, verdachte,
de verpleging gaat vermoorden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair (inclusief gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel van personen) en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu de verdachte dit feit heeft bekend.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw zich – op de gronden als uiteengezet in de ter terechtzitting voorgedragen pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat de verdachte - ten tijde van het ten laste gelegde – sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en bij haar in die situatie het opzet ontbrak om met haar handelen iets af te dwingen. De verdachte moet daarom voor het haar onder 2 tenlastegelegde feit integraal worden vrijgesproken
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte worden vrijgesproken van feit 2, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat zij het opzet heeft gehad zoals besloten ligt in de daar tenlastegelegde dwang. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat zij niet logisch kon nadenken op het moment dat zij de brand stichtte en dat zij de brand heeft gesticht omdat zij dwanggedachten had. Zij heeft ontkend dat zij de brand gesticht heeft omdat zij naar een andere afdeling wilde.
De rechtbank stelt vast dat psycholoog [naam 2] heeft gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een stoornis die zich kenmerkt door een verstoorde emotieregulatie, die gepaard gaat met realiteitsverstoringen en waarbij het waarschijnlijk is dat agressieve gevoelens in het bewustzijn als intrusieve, niet-eigen gedachten worden beleefd, en door haar als dwanggedachten worden ervaren. De verdachte is soms niet in staat om de ‘dwanggedachten’ te verdragen en voert ze dan uit. De brandstichting vormt een voorbeeld hiervan volgens de psycholoog.
Een en ander tezamen genomen acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de brand heeft gesticht met het opzet om (hulpverleners van) zorginstelling [naam 1] te dwingen iets te doen. Dat getuigen [naam 3] en [naam 4] , medewerkers van [naam 1] , dat wel zo geïnterpreteerd hebben is daarvoor – gezien de bevindingen van de psycholoog - onvoldoende bewijs.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
bewijsoverwegingen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 27 juli 2021 (pagina 13 e.v.) voldoende blijkt dat door het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen te duchten is geweest, dat laatste bestaande uit gevaar voor luchtwegschade door rookontwikkeling bij de aanwezige niet-zelfredzame medebewoners.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 25 juli 2021 te Castricum opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een theedoek ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de stoel en de vloer en/of de kamer en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand bevindende kwetsbare personen te duchten was;
Hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van de door mr. drs. [naam 2] , psycholoog opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 27 oktober 2021.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de betrokkene is sprake van een multi complex developmental disorder (verder: mcdd), zijnde een variant van een autismespectrumstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was dit ook zo waardoor haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde feit zijn beïnvloed.
Onderzoeker acht de brandstichting en de bedreigende uitspraken een vorm van verstoorde coping voortkomend uit hoog opgelopen frustratie en agressieve gevoelens over haar plaatsing. Dat dit zo hoog oploopt en zij hier zo inadequaat mee omgaat hangt samen met haar autismespectrumstoornis. De mcdd brengt met zich mee dat er sprake kan zijn van heftige emoties, die zover gaan dat ze kunnen leiden tot realiteitsverstoringen in de vorm van het horen van stemmen en het zien van beelden. De betrokkene wordt hierdoor overvallen, maar lijkt er sprake van verdrongen gevoelens van agressie die zij als intrusieve gedachten ervaart, die opborrelen in haar bewuste belevingswereld. Zelf ziet ze deze gedachten los van
haar frustratie over zaken en ziet ze het als niet-eigen gedachten. De betrokkene wil over deze, naar haar zeggen, dwanggedachten praten met medewerkers, die haar moeten structureren en bescherming, holding, moeten bieden, omdat zij hiertoe niet zelf in staat is, vanwege de gebrekkige innerlijke structuur. Zij ervaarde weinig holding en werd angstiger en gefrustreerder en kwam tot brandstichting. De betrokkene is soms niet in staat om de ‘dwanggedachten’ te verdragen en voert ze dan uit. De brandstichting vormt een voorbeeld hiervan, maar ook het op het spoor lopen is hier een voorbeeld van.
Onderzoeker acht dus sprake van een verband met de geconstateerde psychische problematiek. De betrokkene moet verstandelijk in staat zijn om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Zij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om haar gedrag overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen.
Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde feiten – indien bewezen – betrokkene in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Het advies van de psycholoog om de verdachte het door haar gepleegde feit in sterk verminderde mate toe te rekenen, neemt de rechtbank over. Zij concludeert dienovereenkomstig.
Nu niet is gebleken dat de verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht de rechtbank de verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij gaat de officier van justitie uit van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Behandeling van de verdachte hoort thuis in het civiele traject, ook omdat de verdachte in het bijzonder voor zichzelf een gevaar is, niet direct voor anderen. Na afloop van de vrijheidsstraf zal hieraan vorm gegeven kunnen en moeten worden onder de al geldende zorgmachtiging, aldus de officier van justitie.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw sluit zich aan bij de bevindingen van de psycholoog, ook omtrent de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, en de adviezen omtrent afdoening van de strafzaak. Zij heeft bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een duur waarmee de wachttijd overbrugd kan worden tot het moment waarop zij kan doorstromen naar het LIZ. Die wachttijd kan voor zover de raadsvrouw bekend ergens liggen tussen de 5 en 12 maanden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting op een afdeling van GGZ-instelling [naam 1] . De brand met de forse rookontwikkeling en de daarom noodzakelijke ontruiming zijn voor de aanwezigen, vooral ook de in de instelling wonende kwetsbare cliënten angstaanjagend geweest. Dankzij snel ingrijpen zijn de gevolgen niet ernstiger geweest. Dergelijke feiten zijn ook zeer verontrustend voor de samenleving in het algemeen.
De rechtbank houdt met betrekking tot de persoon van de verdachte rekening met het feit dat zij een blanco strafblad heeft en derhalve een first offender is.
De rechtbank zal bij de straftoemeting tevens rekening houden met de bevindingen en adviezen uit het Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 2] . Zoals onder 5 overwogen, acht de rechtbank de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Verder meldt het rapport het volgende.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op de geconstateerde autismespectrumstoornis. Onderzoeker acht een klinische behandeling setting, gezien de ernst van de geconstateerde psychische problematiek, aangewezen. In deze setting dient expertise aanwezig te zijn van autismespectrumproblematiek. De behandeling zal waarschijnlijk moeizaam verlopen omdat de problematiek moeilijk bewerkbaar is. In tweede instantie
zou betrokkene toe geleid kunnen worden naar een beschermde woonsetting.
Het is van belang dat de betrokkene behandeling krijgt aangeboden. Hierbij acht onderzoeker het raadzaam dat de betrokkene niet kan kiezen voor detentie indien zij de behandeling niet wil. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel acht onderzoeker dan ook niet geïndiceerd. Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging acht onderzoeker het meest geïndiceerd, in het kader van een civielrechtelijke maatregel, waarbij de betrokkene een klinische ggz behandeling aangeboden kan krijgen. Binnen deze behandeling kan gewerkt worden aan het ontwikkelen van een goede behandelrelatie, zodat de betrokkene vrijwillig de behandeling kan voortzetten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 december 2021 van mevr. [naam 5] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).
Het voornoemde voorlichtingsrapport van de reclassering houdt onder meer zakelijk weergegeven het volgende in:
Er is momenteel sprake van een zorgmachtiging die loopt tot 24-06-2022. GGZ [naam 1] tracht momenteel een kliniek te organiseren alwaar betrokkene geplaatst kan worden in het kader van de zorgmachtiging.
De reclassering kan zich vinden in het advies in het psychologisch pro Justitia rapport d.d. 27-10-2021van het NIFP om het traject te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. De reclassering ziet geen meerwaarde dan wel aanknopingspunten om aanvullend op de zorgmachtiging bijzondere voorwaarden te adviseren. De inschatting is dat de betrokkene niet langdurig in staat is zich aan voorwaarden te conformeren en tijdig de consequenties van haar gedrag in te zien. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt dan ook de zaak af te doen zonder reclasseringsinterventies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van acht maanden moet worden opgelegd. De mogelijkheid bestaat dat op het moment dat deze gevangenisstraf door de verdachte is uitgezeten, er nog geen plaats voor haar is in het LIZ en dat zij ter overbrugging tijdelijk op een andere locatie zal moeten worden ondergebracht. Door de raadsvrouw en de verdachte is ter terechtzitting naar voren gebracht dat dit een voor haar onwenselijke situatie is en aan de rechtbank is verzocht om hiermee bij de straftoemeting rekening te houden. De rechtbank is van oordeel dat genoemde wachttijdproblematiek geen omstandigheid is waarmee de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf rekening kan houden zoals door de verdediging bedoeld.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8(
acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10februari 2022.
Mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 primair
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam 6], namens [naam 1] d.d. 25 juli 2021 (dossierpagina’s 29-30);
  • het proces-verbaal van bevindingen van (dossierpagina’s 5-6) met bijlagen;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 27 juli 2021 (dossierpagina’s 12-15).