6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting op een afdeling van GGZ-instelling [naam 1] . De brand met de forse rookontwikkeling en de daarom noodzakelijke ontruiming zijn voor de aanwezigen, vooral ook de in de instelling wonende kwetsbare cliënten angstaanjagend geweest. Dankzij snel ingrijpen zijn de gevolgen niet ernstiger geweest. Dergelijke feiten zijn ook zeer verontrustend voor de samenleving in het algemeen.
De rechtbank houdt met betrekking tot de persoon van de verdachte rekening met het feit dat zij een blanco strafblad heeft en derhalve een first offender is.
De rechtbank zal bij de straftoemeting tevens rekening houden met de bevindingen en adviezen uit het Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 2] . Zoals onder 5 overwogen, acht de rechtbank de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Verder meldt het rapport het volgende.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op de geconstateerde autismespectrumstoornis. Onderzoeker acht een klinische behandeling setting, gezien de ernst van de geconstateerde psychische problematiek, aangewezen. In deze setting dient expertise aanwezig te zijn van autismespectrumproblematiek. De behandeling zal waarschijnlijk moeizaam verlopen omdat de problematiek moeilijk bewerkbaar is. In tweede instantie
zou betrokkene toe geleid kunnen worden naar een beschermde woonsetting.
Het is van belang dat de betrokkene behandeling krijgt aangeboden. Hierbij acht onderzoeker het raadzaam dat de betrokkene niet kan kiezen voor detentie indien zij de behandeling niet wil. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel acht onderzoeker dan ook niet geïndiceerd. Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging acht onderzoeker het meest geïndiceerd, in het kader van een civielrechtelijke maatregel, waarbij de betrokkene een klinische ggz behandeling aangeboden kan krijgen. Binnen deze behandeling kan gewerkt worden aan het ontwikkelen van een goede behandelrelatie, zodat de betrokkene vrijwillig de behandeling kan voortzetten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 december 2021 van mevr. [naam 5] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).
Het voornoemde voorlichtingsrapport van de reclassering houdt onder meer zakelijk weergegeven het volgende in:
Er is momenteel sprake van een zorgmachtiging die loopt tot 24-06-2022. GGZ [naam 1] tracht momenteel een kliniek te organiseren alwaar betrokkene geplaatst kan worden in het kader van de zorgmachtiging.
De reclassering kan zich vinden in het advies in het psychologisch pro Justitia rapport d.d. 27-10-2021van het NIFP om het traject te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. De reclassering ziet geen meerwaarde dan wel aanknopingspunten om aanvullend op de zorgmachtiging bijzondere voorwaarden te adviseren. De inschatting is dat de betrokkene niet langdurig in staat is zich aan voorwaarden te conformeren en tijdig de consequenties van haar gedrag in te zien. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt dan ook de zaak af te doen zonder reclasseringsinterventies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van acht maanden moet worden opgelegd. De mogelijkheid bestaat dat op het moment dat deze gevangenisstraf door de verdachte is uitgezeten, er nog geen plaats voor haar is in het LIZ en dat zij ter overbrugging tijdelijk op een andere locatie zal moeten worden ondergebracht. Door de raadsvrouw en de verdachte is ter terechtzitting naar voren gebracht dat dit een voor haar onwenselijke situatie is en aan de rechtbank is verzocht om hiermee bij de straftoemeting rekening te houden. De rechtbank is van oordeel dat genoemde wachttijdproblematiek geen omstandigheid is waarmee de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf rekening kan houden zoals door de verdediging bedoeld.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.