ECLI:NL:RBNHO:2022:1259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/309166-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door een koerier met voorwaardelijk opzet

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 november 2021 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en had de koffers, waarin de cocaïne was verborgen, van een onbekende man ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verboden goederen zou invoeren, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers. De rechtbank stelde vast dat de verdachte, door de koffers niet grondig te onderzoeken, zijn zorgplicht had verzaakt. De verdachte had verklaard dat hij naar Brazilië was gereisd en dat zijn vriendin hem had gevraagd om documenten te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het ontbreken van opzet konden rechtvaardigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf van veertig maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en het feit dat de verdachte een first offender was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/309166-21 (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. van Faassen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu volgens hem geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de uitvoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij is afgereisd naar Brazilië. Aanvankelijk zou hij samen met zijn vriendin en haar dochter gaan, maar uiteindelijk is hij alleen gegaan. De reis en het verblijf werden bekostigd door zijn vriendin. Op enig moment heeft zijn vriendin hem verzocht om documenten (voor de zaken van haar vader) te vervoeren van Brazilië naar Turkije. De verdachte heeft van een onbekende Turks sprekende man geld gekregen voor de aanschaf van een vliegticket. De verdachte heeft vervolgens twee lege koffers in ontvangst genomen van de man en heeft zijn eigen koffers aan de man afgegeven. Hij heeft in de koffers gekeken, geknepen tussen de lagen en rondom gevoeld. Aan hem was verteld dat hij niet de voering uit elkaar mocht scheuren. Hij heeft in de koffers geen documenten aangetroffen, behoudens zijn vliegticket en de uitslag van de PRC test.
Door de koffers, op deze wijze verkregen en zonder daarin de te vervoeren documenten aan te treffen, niet te onderwerpen aan een grondig onderzoek of op andere wijze nader onderzoek te doen naar de gang van zaken rondom de koffers, terwijl daartoe gelet op voornoemde omstandigheden alle aanleiding was, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verboden goederen zoals cocaïne zou invoeren. De enkele omstandigheid dat er sprake was van een vertrouwensrelatie met zijn vriendin heft niet de zorgplicht van de verdachte op om de inhoud van de door hem te vervoeren koffers goed te controleren.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat Brazilië een bronland van cocaïne is. Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 november 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte een first offender is en dat het vastzitten voor de verdachte in verhouding zwaarder is dan voor de Nederlandse gedetineerde doordat bezoek van familie moeilijk zo niet onmogelijk is. Verder heeft hij verwezen naar uitspraken van onder meer de rechtbank Rotterdam, waarin minder hoge straffen werden opgelegd, terwijl er sprake was van invoer van een grotere hoeveelheid drugs. Hij heeft daarom verzocht om, bij een bewezenverklaring, geen hogere straf op te leggen dan een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 6,74 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten. Bij de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid cocaïne, te weten een hoeveelheid van 6,74 kilogram, heeft als uitgangspunt te gelden een gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat hij uitgebreid verklaard heeft tijdens het verhoor en dat hij zich gedistantieerd heeft van zijn inmiddels ex-vriendin.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Richters, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2022.