Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 november 2021 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en had de koffers, waarin de cocaïne was verborgen, van een onbekende man ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verboden goederen zou invoeren, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers. De rechtbank stelde vast dat de verdachte, door de koffers niet grondig te onderzoeken, zijn zorgplicht had verzaakt. De verdachte had verklaard dat hij naar Brazilië was gereisd en dat zijn vriendin hem had gevraagd om documenten te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het ontbreken van opzet konden rechtvaardigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf van veertig maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en het feit dat de verdachte een first offender was.