ECLI:NL:RBNHO:2022:1258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/307858-21 en 13/069605-21 (vord tul) tussenvonnis
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de oplegging van een ISD-maatregel in een strafzaak met meerdere diefstallen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2022 een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere diefstallen van fietsen. De rechtbank constateert dat de verklaring van de verdachte op de zitting afwijkt van hetgeen hij eerder tegenover de reclassering heeft verklaard. Dit verschil in verklaringen heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank onvoldoende geïnformeerd is om de strafzaak op verantwoorde wijze af te doen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de reclassering nader onderzoek verricht naar alternatieve mogelijkheden voor de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De verdachte heeft verklaard gemotiveerd te zijn voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek, maar de reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en een termijn van drie maanden gesteld voor het opstellen van een voorlichtingsrapport door de reclassering. De zaak zal op een later tijdstip worden hervat, waarbij de verdachte en de reclasseringswerkster als getuigen zullen worden opgeroepen. De rechtbank benadrukt dat de ISD-maatregel als uiterste middel moet worden beschouwd en dat eerst andere mogelijkheden moeten worden onderzocht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/307858-21 en 13/069605-21 (vord tul)
Uitspraakdatum: 8 februari 2022
Tegenspraak
Tussenvonnis in de strafzaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek op de zitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2022. De verdachte en zijn raadsman mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, waren aanwezig. De officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 7 september 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, vanaf het Burg. van Stamplein een electrische fiets, merk Cube Nature Hybrid One 500, kleur rood, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 2
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 en/of 21 oktober 2021 in de gemeente Amsterdam vanuit een parkeergarage gelegen aan de Omval een bakfiets merk Urban Arrow Family Active, kleur zwart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen bakfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 3
hij op of omstreeks 22 oktober 2021 en/of 23 oktober 2021 in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, vanuit een parkeergarage gelegen aan de Omval, een electrische fiets, merk Riese & Muller Hommage, kleur blauw, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.De heropening van het onderzoek

Na de sluiting van het onderzoek op de zitting van 25 januari 2022 is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en moet worden heropend. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport omtrent de verdachte van
18 januari 2022, opgemaakt door [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) onvoorwaardelijk aan de verdachte op te leggen.
Daartoe is onder meer als volgt overwogen:
Betrokkene staat al jaren bekend als fietsendief en erkent dit ook. Een forse en jarenlange verslaving heeft geleid tot een maatschappelijke teloorgang die tot nu niet om te keren leek. Dit maakt dat wij nu te maken hebben met een zeer actieve veelpleger die voldoet aan de harde criteria voor een onvoorwaardelijke ISD maatregel. Over de zachte criteria valt nog een en ander uiteen te zetten, omdat nimmer zorg is ingezet die mogelijk zou kunnen leiden tot een verandering. Betrokkene zegt hierover ook dat hij tot op heden nooit zou hebben meegewerkt, puur omdat hij nooit eerder gemotiveerd was. Nu dit anders lijkt, wilden wij zeker weten dat dit wel per een ISD maatregel zou moeten. Uiteindelijk moeten we concluderen dat dit alsnog het best gepast lijkt. Het vooruitzicht van de maatregel lijkt namelijk juíst die motivatie te hebben versterkt. Het perspectief dat er een gestructureerd kader van twee jaren gaat lopen, waarin ruimte is voor diagnostiek en behandeling, maar ook voor een nazorgtraject met dagbesteding en begeleid wonen, is voor betrokkene bijna aanlokkelijk te noemen.
Ondergetekende heeft de opties voor bijzondere voorwaarden, al dan niet in een regulier
voorwaardelijk kader, ook met [verdachte] besproken, maar hij leek die optie juist beangstigend te vinden omdat de vrijblijvendheid hem dan waarschijnlijk te zwaar zou zijn.
Om het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD maatregel verder te onderbouwen, willen wij nog noemen dat er instabiele huisvesting is, dat er geen dagbesteding is en dat de verslaving ernstig is. Er lijken psychische problemen te spelen die om diagnostiek vragen, welke eerder nooit kon worden uitgevoerd. Nu betrokkene bereidheid toont om een traject aan te gaan met de zorg, lijkt dit dan ook het geschikte moment om dit vast te houden. Een ISD maatregel geeft de ruimte en tijd om te kunnen komen tot die diagnostiek, om te onderzoeken of betrokkene klinisch kan worden opgenomen teneinde zijn verslaving te laten behandelen én om te bezien of hij kan worden toegeleid naar begeleid wonen.
Hoewel de ISD maatregel als uiterste middel zou moeten worden ingezet en dit misschien nog niet als zodanig kan worden genoemd, lijkt het in dit geval wel het ‘optimum remedium’, omdat de motivatie van betrokkene is ontstaan door de mogelijke maatregel. Daarbij geeft hij aan dat hij verwacht in elk ander kader snel weer te zullen terugvallen in middelengebruik en dan ook weer delictgedrag. Dit maakt dan ook dat GGZ reclassering Fivoor vindt dat de maatregel de voorkeur heeft boven een plan met bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting van 25 januari 2022 heeft de verdachte – kort gezegd – verklaard dat hij gemotiveerd is voor behandeling van zijn (verslavings)problematiek, ook als dit een klinische opname (met langdurige nazorg) behelst. De verdachte heeft nog niet eerder de kans gekregen om een dergelijke behandeling te ondergaan binnen een voorwaardelijk kader. De verdachte kan zich dan ook niet vinden in het advies van de reclassering dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de voorkeur zou hebben.
Ter terechtzitting van 25 januari 2022 is [reclasseringswerkster] telefonisch gehoord. Uit haar verklaring volgt dat het advies juist tot stand is gekomen omdat de verdachte zelf een voorwaardelijk kader te kwetsbaar achtte en daarin geen vertrouwen had. De mogelijkheden voor een voorwaardelijk kader zijn om die reden niet onderzocht. Om tot invulling van een dergelijk kader te kunnen komen, is aanvullend onderzoek nodig, hetgeen nu niet voorhanden is, en dit vergt tevens voorbereidingstijd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de ten laste gelegde feiten bewezen zullen worden verklaard en dat aan de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er thans onvoldoende informatie beschikbaar is om bijzondere voorwaarden te formuleren. De reclassering zal dan eerst in de gelegenheid moeten worden gesteld om nader onderzoek te verrichten en omtrent de op te leggen voorwaarden te adviseren.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een stap te ver is, omdat niet aan de zachte criteria is voldaan. Immers is in het verleden nog geen compleet hulpverleningstraject aangeboden. De reclassering zal alsnog de mogelijkheden buiten een onvoorwaardelijke ISD-maatregel moeten onderzoeken.
De rechtbank overweegt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel heeft te gelden als een
ultimum remedium, een laatste redmiddel. Voldaan dient te worden aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel als neergelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Naast deze ‘harde criteria’ dient echter ook gekeken te worden of in het verleden reeds dwangtrajecten hebben plaatsgevonden die niet hebben geleid tot een positieve gedragsverandering, bijvoorbeeld in het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel (de zogenaamde ‘zachte criteria’). Een veroordeelde dient aldus eerst de kans te krijgen om zich buiten het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te houden aan voorwaarden en daarmee zijn leven in positieve zin te veranderen.
De rechtbank constateert dat de verklaring van de verdachte op de zitting afwijkt van hetgeen hij tegenover de reclassering heeft verklaard. Nu de opstelling van de verdachte kennelijk van doorslaggevende betekenis is geweest voor het uitgebrachte advies en om die reden minder vergaande alternatieven, zoals een voorwaardelijk strafkader, niet zijn onderzocht, acht de rechtbank zich bij deze stand van zaken onvoldoende geïnformeerd om de strafzaak op verantwoorde wijze af te doen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de reclassering alsnog nader onderzoek zal verrichten omtrent de alternatieve mogelijkheden anders dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel en daarover een voorlichtingsrapport zal opstellen. Het onderzoek ter zitting moet daartoe worden heropend en worden hervat op een nader te bepalen datum.

4.De beslissing

De rechtbank:
Heropent het onderzoek ter terechtzitting.
Schorst het onderzoek ter zitting – in het belang daarvan – voor onbepaalde tijd.
Stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek op de zitting moet worden hervat op drie maanden. Deze termijn is langer dan een maand om de klemmende reden dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn te kort zal zijn voor het voltooien van voormelde reclasseringsrapportage en het appointeren van de zaak ter voortzetting van de behandeling.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde zorg te dragen voor het laten opstellen van een voorlichtingsrapport door de reclassering.
Beveelt de oproeping van de verdachte, alsmede de onverwijlde kennisgeving daarvan aan zijn raadsman tegen de datum en het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat.
Beveelt de oproeping van [reclasseringswerkster] , als getuige-deskundige, tegen de datum en het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat.
Beveelt de officier van justitie om de benadeelde partijen op de hoogte te stellen van de datum en het tijdstip van de nadere terechtzitting.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en S.W. van Kasbergen, rechters,
in aanwezigheid van mr. L.S. Rietdijk, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
mrs. Boonstra en Van Kasbergen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.