6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een blikje bier bij Albert Heijn. Een dergelijk delict is een hinderlijk feit dat overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door in weerwil van het winkelverbod van 5 oktober 2021 deze Albert Heijn binnen te gaan. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niets heeft aangetrokken van dit verbod, dat hem is opgelegd naar aanleiding van een eerder gepleegde winkeldiefstal.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
16 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 januari 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem. In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een gemiddeld risico op letselschade en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden.
Er is een duidelijk patroon waarneembaar ten aanzien van vermogensdelicten. De verdachte wordt aangemerkt als een actieve veelpleger. Reeds drie keer eerder werd een ISD-maatregel opgelegd. In de eerste twee gevallen recidiveerde de verdachte binnen enkele maanden na het eindigen van de maatregel. Bij de derde maatregel werd de extramurale fase binnen vier weken omgezet naar een intramurale fase wegens een incident op de verblijfplaats van de verdachte. Na (voortijdige) beëindiging van deze maatregel voldoet de verdachte inmiddels opnieuw aan de criteria voor oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Door de huidige detentie is de verdachte zijn woonplek bij de begeleid woonvoorziening [adres] kwijtgeraakt, waardoor hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De verdachte heeft geen beschermend netwerk noch structurele dagbesteding. De bijstandsuitkering is stopgezet en er lopen verschillende schuldregelingen.
Tijdens het lopende reclasseringstoezicht is de dagbesteding via Reakt stopgezet, omdat de verdachte niet meer is verschenen. Ook is de behandelverplichting via het Ambulant Centrum Fivoor onderbroken, omdat de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij geen behandelwens heeft. Voorts is bij de reclassering het vermoeden gerezen dat de verdachte geen volledige openheid van zaken geeft omtrent zijn middelengebruik. Naar eigen zeggen gebruikt de verdachte dagelijks cannabis en alcohol en snuift hij recreatief cocaïne. Er zijn echter ook signalen binnengekomen dat de verdachte GHB gebruikt. Tijdens het toezicht is de verdachte meermaals gerecidiveerd. Bij de strafafdoening is telkens in het reclasseringsbelang gehandeld. Op 4 november 2021 is expliciet met de verdachte besproken dat hem een ISD 1 scenario is toegekend.
De verdachte heeft een uitgebreid reclasserings- en hulpverleningsverleden. Binnen verschillende kaders is vergeefs geprobeerd om middels verschillende (klinische) hulpverleningstrajecten een positieve gedragsverandering bij de verdachte te bewerkstelligen en daarmee het risico op recidive te doen afnemen. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om middels (bijzondere) voorwaarden het risico op recidive te beperken en adviseert derhalve de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte onder 1 begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Voorts is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie. De verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eerdere hulpverleningstrajecten keer op keer zijn mislukt en de verdachte ook tijdens het lopende reclasseringstoezicht niet heeft meegewerkt aan ambulante behandeling en dagbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor legt de verdachte grotendeels buiten zichzelf. Na beëindiging van de laatste ISD-maatregel is de verdachte meermaals gerecidiveerd. Op 4 november 2021 is aan de verdachte meegedeeld dat hem een ISD scenario 1 werd toegekend. Toch heeft de verdachte op 15 november 2021 wederom strafbare feiten gepleegd. Dit alles geeft de rechtbank geen enkele aanwijzing noch vertrouwen dat het hoge recidiverisico binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggedrongen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Met betrekking tot feit 2 geldt dat voor dit misdrijf geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoet dit feit niet aan hetgeen gesteld is in artikel 38m, eerste lid, Sr. Dit feit kan aldus niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Een afzonderlijke strafoplegging voor dit feit naast de ISD-maatregel is wettelijk evenmin mogelijk (vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161). De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten aanzien van feit 2 toepassing te geven aan artikel 9a Sr en zal volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.