ECLI:NL:RBNHO:2022:1257

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/309159-21 en 23/002857-20 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en overtreding winkelverbod met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en het overtreden van een winkelverbod. De verdachte had op 15 november 2021 in Haarlem een blikje bier van het merk Alfa gestolen uit de Albert Heijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het blikje aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende had onttrokken door het in zijn zak te steken, wat de diefstal voltooide. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte het blikje niet had willen stelen, en concludeerde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal. Daarnaast was de verdachte eerder schriftelijk de toegang tot de Albert Heijn ontzegd, wat leidde tot de beschuldiging van wederrechtelijk binnendringen. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat eerdere hulpverleningstrajecten niet succesvol waren gebleken en er een hoog recidiverisico bestond. Voor de overtreding van het winkelverbod werd de verdachte schuldig verklaard zonder straf of maatregel, aangezien dit feit niet onder de voorwaarden voor voorlopige hechtenis viel. De rechtbank wees ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat de ISD-maatregel voorrang had.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/309159-21 en 23/002857-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 8 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Haarlem, althans in Nederland, een blikje bier (merk: Alfa), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Haarlem, althans in Nederland, in het besloten lokaal gelegen op of aan de Spoorwegstraat 1-3 bij de Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 05 oktober 2021 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 1 jaar.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte een blikje bier heeft gestolen. Het dossier bevat tegenstrijdigheden. In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 23 van het dossier is vermeld dat [getuige 1] heeft meegedeeld dat hij de diefstal niet zelf heeft gezien, maar dat de beveiliger de diefstal heeft gezien. Dit terwijl beveiliger [getuige 2] heeft verklaard dat hij de diefstal niet zelf heeft gezien. De diefstal is door niemand waargenomen en ook op de beveiligingsbeelden is niet goed te zien wat er precies gebeurt. Op de ter zitting overgelegde ‘still’ van de beveiligingsbeelden waarop de verdachte door de poortjes loopt, is niet te zien dat de verdachte een blik bier van een halve liter in zijn buidel heeft. De verdachte heeft een ander scenario geschetst en dat is niet onderzocht. De verdachte heeft verklaard het blikje bier in zijn zak te hebben gedaan om op zijn telefoon na te gaan of hij voldoende saldo had. Hij had niet de intentie het blikje te stelen. Toen bleek dat hij niet voldoende saldo had, heeft hij het blikje teruggelegd bij het snoep en is hij de winkel uitgelopen. Nadat de verdachte bij de uitgang werd aangesproken door de beveiliger, is hij terug de winkel ingelopen om het blikje bier aan te wijzen. De beveiliger kwam achter hem aan, maar gaf hem niet de gelegenheid daartoe. Hij schrok van een aanraking van de beveiliger en heeft een prijskaartje dat op de grond was gevallen opgeraapt en teruggelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave (in de bijlage bij dit vonnis) van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 15 november 2021 in de Albert Heijn een blikje bier van het merk Alfa uit het schap heeft gepakt en in zijn zak heeft gestopt. De verdachte bekent dit en op de beveiligingsbeelden is te zien dat hij op de afdeling dranken een voorwerp in zijn (rechter)zak doet.
De rechtbank is van oordeel dat met de genoemde handelingen sprake is van een voltooide diefstal. Door het blikje bier uit het schap te pakken en direct daarop voor de buitenwereld onzichtbaar in zijn zak te steken, heeft de verdachte het blikje aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Hiermee was de wegneming voltooid. Daar kan het terugleggen van het blikje voorafgaand aan het passeren van de kassa, als dat al heeft plaatsgevonden, niet meer aan afdoen. Verder is de gedraging van de verdachte, het in de zak stoppen van het blikje bier, naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het blikje, dat het niet anders kan dan dat de verdachte daarop ook het oogmerk heeft gehad. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat de verdachte het blikje in zijn zak heeft gestopt om op zijn telefoon na te kunnen gaan of hij voldoende saldo had.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de verklaring van de verdachte dat hij het blikje in het snoepschap heeft gelegd voordat hij de kassa was gepasseerd bovendien ongeloofwaardig is. Uit het proces-verbaal waarin de beveiligingsbeelden zijn beschreven, blijkt dat de verdachte heel kort nadat hij het blikje in zijn zak heeft gedaan de winkel is uitgelopen. Nadat de verdachte bij de uitgang is aangesproken door beveiliger [getuige 2] , is hij weer terug de winkel in gelopen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [getuige 2] hem aansprak vanwege diefstal. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt echter dat hij op dat moment nog niet wist dat de verdachte iets had gestolen. Hij sprak de verdachte aan vanwege de winkelontzegging. De verdachte heeft dat zelf eerder ook verklaard. In beide gevallen is het echter erg onlogisch om terug de winkel in te lopen, anders dan om zich te ontdoen van het gestolen blikje teneinde bewijs van c.q. betrapping op diefstal te voorkomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 15 november 2021 te Haarlem, een blikje bier (merk: Alfa), dat aan de Albert Heijn toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op 15 november 2021 te Haarlem, in het besloten lokaal gelegen aan de Spoorwegstraat 1-3 bij de Albert Heijn in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 5 oktober 2021 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 1 jaar.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal;
Feit 2:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, verzocht om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel heeft te gelden als een ultimum remedium. Gezien de tenuitvoerlegging van de laatste ISD-maatregel en de gebrekkige nazorg nadien is het opnieuw opleggen van een ISD-maatregel niet opportuun. De benodigde hulp, begeleiding en stabiliteit kan worden aangeboden middels een strak pakket aan bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een blikje bier bij Albert Heijn. Een dergelijk delict is een hinderlijk feit dat overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door in weerwil van het winkelverbod van 5 oktober 2021 deze Albert Heijn binnen te gaan. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niets heeft aangetrokken van dit verbod, dat hem is opgelegd naar aanleiding van een eerder gepleegde winkeldiefstal.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
16 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 januari 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem. In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een gemiddeld risico op letselschade en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden.
Er is een duidelijk patroon waarneembaar ten aanzien van vermogensdelicten. De verdachte wordt aangemerkt als een actieve veelpleger. Reeds drie keer eerder werd een ISD-maatregel opgelegd. In de eerste twee gevallen recidiveerde de verdachte binnen enkele maanden na het eindigen van de maatregel. Bij de derde maatregel werd de extramurale fase binnen vier weken omgezet naar een intramurale fase wegens een incident op de verblijfplaats van de verdachte. Na (voortijdige) beëindiging van deze maatregel voldoet de verdachte inmiddels opnieuw aan de criteria voor oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Door de huidige detentie is de verdachte zijn woonplek bij de begeleid woonvoorziening [adres] kwijtgeraakt, waardoor hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De verdachte heeft geen beschermend netwerk noch structurele dagbesteding. De bijstandsuitkering is stopgezet en er lopen verschillende schuldregelingen.
Tijdens het lopende reclasseringstoezicht is de dagbesteding via Reakt stopgezet, omdat de verdachte niet meer is verschenen. Ook is de behandelverplichting via het Ambulant Centrum Fivoor onderbroken, omdat de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij geen behandelwens heeft. Voorts is bij de reclassering het vermoeden gerezen dat de verdachte geen volledige openheid van zaken geeft omtrent zijn middelengebruik. Naar eigen zeggen gebruikt de verdachte dagelijks cannabis en alcohol en snuift hij recreatief cocaïne. Er zijn echter ook signalen binnengekomen dat de verdachte GHB gebruikt. Tijdens het toezicht is de verdachte meermaals gerecidiveerd. Bij de strafafdoening is telkens in het reclasseringsbelang gehandeld. Op 4 november 2021 is expliciet met de verdachte besproken dat hem een ISD 1 scenario is toegekend.
De verdachte heeft een uitgebreid reclasserings- en hulpverleningsverleden. Binnen verschillende kaders is vergeefs geprobeerd om middels verschillende (klinische) hulpverleningstrajecten een positieve gedragsverandering bij de verdachte te bewerkstelligen en daarmee het risico op recidive te doen afnemen. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om middels (bijzondere) voorwaarden het risico op recidive te beperken en adviseert derhalve de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte onder 1 begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Voorts is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie. De verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eerdere hulpverleningstrajecten keer op keer zijn mislukt en de verdachte ook tijdens het lopende reclasseringstoezicht niet heeft meegewerkt aan ambulante behandeling en dagbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor legt de verdachte grotendeels buiten zichzelf. Na beëindiging van de laatste ISD-maatregel is de verdachte meermaals gerecidiveerd. Op 4 november 2021 is aan de verdachte meegedeeld dat hem een ISD scenario 1 werd toegekend. Toch heeft de verdachte op 15 november 2021 wederom strafbare feiten gepleegd. Dit alles geeft de rechtbank geen enkele aanwijzing noch vertrouwen dat het hoge recidiverisico binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggedrongen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Met betrekking tot feit 2 geldt dat voor dit misdrijf geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoet dit feit niet aan hetgeen gesteld is in artikel 38m, eerste lid, Sr. Dit feit kan aldus niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Een afzonderlijke strafoplegging voor dit feit naast de ISD-maatregel is wettelijk evenmin mogelijk (vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161). De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten aanzien van feit 2 toepassing te geven aan artikel 9a Sr en zal volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 26 juli 2021 in de zaak met parketnummer 23/002857-20 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verdachte ter zake van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 10 augustus 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 augustus 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat een tenuitvoerlegging thans niet opportuun is, gelet op de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n en 310 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt ten aanzien van feit 1 op
de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren.
Bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002857-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
mrs. Boonstra en Van Kasbergen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.