Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 oktober 2021 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van 5.163 gram heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de rechtszitting op 25 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Broeke, pleitte voor vrijspraak op basis van een onherstelbaar vormverzuim en het ontbreken van opzet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij heroïne vervoerde, door geen onderzoek te doen naar de inhoud van de pakketten en geen vragen te stellen, terwijl hij € 5.000,- zou ontvangen voor het meenemen van de pakketten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij dacht dat het om een mengsel van paracetamol en cafeïne ging, verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage.
De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank weegt de ernst van het feit, de hoeveelheid heroïne en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.