ECLI:NL:RBNHO:2022:1256

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15/283739-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van heroïne met een aanzienlijke hoeveelheid

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 oktober 2021 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van 5.163 gram heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de rechtszitting op 25 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Broeke, pleitte voor vrijspraak op basis van een onherstelbaar vormverzuim en het ontbreken van opzet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij heroïne vervoerde, door geen onderzoek te doen naar de inhoud van de pakketten en geen vragen te stellen, terwijl hij € 5.000,- zou ontvangen voor het meenemen van de pakketten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij dacht dat het om een mengsel van paracetamol en cafeïne ging, verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank weegt de ernst van het feit, de hoeveelheid heroïne en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/283739-21 (P)
Uitspraakdatum: 8 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres in het buitenland: [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. van den Broeke, advocaat te Overveen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), omdat de telefoons van de verdachte zijn uitgelezen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de officier van justitie. Dit vormverzuim dient volgens de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal analyse telecom van 28 oktober 2021.
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op de uitvoer van heroïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 20 oktober 2021 per vliegtuig wilde uitreizen van Schiphol naar Las Palmas. In de ruimbagage van de verdachte zijn vijf pakketten met in totaal 5.163 gram van een materiaal bevattende heroïne aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij via een vriend is benaderd door een hem onbekend persoon, die hem heeft gevraagd om pakketten mee te nemen op een vlucht van Schiphol naar Las Palmas. De persoon heeft hem verteld dat het ging om een mengsel van paracetamol en cafeïne, aldus de verdachte ter zitting. De pakketten waren gewikkeld in zwart plastic. In Las Palmas zou de verdachte worden opgehaald en de pakketten afgeven. Hiervoor zou de verdachte € 5.000,- ontvangen. De verdachte heeft de pakketten zelf in zijn koffers gedaan. De verdachte heeft geen verdere vragen gesteld noch (één van) de pakketten geopend. Bij de Koninklijke Marechaussee heeft de verdachte verklaard dat hij wel dacht aan iets slechts, maar dat hij niet had verwacht dat het zo erg zou zijn.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan opzet op de uitvoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte wist dat de pakketten heroïne bevatten en aldus vol opzet heeft gehad op de uitvoer van heroïne. Ook uit de telefoongegevens van de verdachte valt deze wetenschap niet met voldoende zekerheid af te leiden. Nu het proces-verbaal analyse telecom van 28 oktober 2021 door de rechtbank niet wordt gebezigd voor het bewijs, behoeft het verweer van de raadsman tot bewijsuitsluiting daarvan verder geen bespreking.
De vraag die dan beantwoord moet worden is of sprake is van voorwaardelijk opzet. Onder de hierboven geschetste omstandigheden houdt de rechtbank de verdachte verantwoordelijk voor de in de koffer aangetroffen hoeveelheid heroïne. De verklaring van de verdachte dat hem was verteld dat het ging om een mengsel van paracetamol en cafeïne, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dit standpunt heeft de verdachte immers voor het eerst ter terechtzitting ingenomen en strookt niet met zijn eerdere verklaringen bij zowel de Koninklijke Marechaussee als de rechter-commissaris en de raadkamer. De rechtbank gaat derhalve uit van zijn eerdere verklaring dat hij niet wist wat er in de pakketten zat, maar dat hij wel dacht dat het iets slechts was. Door ieder onderzoek aan de pakketten achterwege te laten en verder geen vragen te stellen over de inhoud van de pakketten terwijl hij € 5.000,- zou ontvangen om de pakketten mee te nemen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die pakketten een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne verpakt zou zitten. Aldus heeft de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, gehad op de uitvoer van heroïne uit Nederland.
De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische problemen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van 5.163 gram heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gezien de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vertrekpunt van straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het uitvoeren van harddrugs. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het uitvoeren van een hoeveelheid van 5.000 tot 6.000 gram harddrugs als maatstaf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 tot 40 maanden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
16 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De op te leggen straf
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de hoogte van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
mrs. Boonstra en Van Kasbergen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.