ECLI:NL:RBNHO:2022:12541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1433
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van een politiemedewerker

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het ontslag wegens arbeidsongeschiktheid beoordeeld. Eiser, een politiemedewerker, was sinds 1 december 2008 in dienst en had te maken met langdurige ziekte. De korpschef verleende hem op 26 augustus 2020 eervol ontslag, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank behandelt de vraag of de korpschef bevoegd was om dit ontslag te verlenen en of hij dit in redelijkheid heeft gedaan. Eiser betoogt dat hij in staat is om passende arbeid te verrichten, terwijl verweerder stelt dat de medische situatie van eiser zodanig was dat hij niet belastbaar was voor arbeid. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor ontslag wegens arbeidsongeschiktheid is voldaan, en dat verweerder voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, waardoor het ontslag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1433

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Diesfeldt),
en

de korpschef van politie (verweerder)

(gemachtigden: F. Aarts en T. van Rees).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit). In dat besluit heeft verweerder het besluit van 26 augustus 2020, waarbij eiser per 1 oktober 2020 eervol ontslag wordt verleend wegens arbeidsongeschiktheid, gehandhaafd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiser was sinds 1 december 2008 in dienst bij verweerder, in de functie van [fuctie] Van 23 juni 2016 tot 1 juni 2017 was eiser arbeidsongeschikt. Eiser heeft zich op 18 januari 2018 opnieuw ziek gemeld.
1.2
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft eiser met ingang van 8 januari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het door eiser ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 21 september 2020 ongegrond verklaard.
1.3
Verweerder heeft bij het Uwv een deskundigenoordeel voor ontslag bij langdurige ziekte aangevraagd. De arbeidsdeskundige concludeert in de rapportage van 29 mei 2020 dat verbetering van de belastbaarheid binnen 26 weken niet te verwachten is.
1.4
Verweerder heeft vervolgens besloten zoals is weergegeven onder het procesverloop.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd was eiser wegens arbeidsongeschiktheid ontslag te verlenen en zo ja, of verweerder van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan alle voorwaarden om tot ontslag wegens arbeidsongeschiktheid te komen. Hij is van mening dat hij wel degelijk in staat is om passende arbeid te verrichten binnen een periode van zes maanden na de periode van twee jaar ononderbroken arbeidsongeschiktheid.
Eiser stelt dat hij zich volledig heeft ingezet om zijn arbeid te kunnen hervatten. Vanuit de werkgever is hem echter door treiterijen en discriminatie het hervatten van het arbeidsproces onmogelijk gemaakt. Werkgever heeft niet dan wel onvoldoende de signalen opgepikt dat eiser getreiterd werd door collega’s en daarnaast werd het eiser verboden om re-integratiewerkzaamheden te verrichten op zijn oude werkplek en moest hij naar Zaandam en Den Haag waar hij niet welkom was. Evenmin is eiser de mogelijkheid geboden om bij een andere werkgever passende arbeid te verrichten. Eiser krijgt intensieve begeleiding van psycholoog en psychiater en gebleken is dat hij lijdt aan een ernstige posttraumatische stressstoornis. Deze stressstoornis is werkgerelateerd.
Ter onderbouwing heeft eiser op 18 oktober 2022 nog de niet door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst van februari 2019 en een brief van zijn behandelend psychiater [naam 1] van 24 augustus 2021 (gericht aan de bedrijfsarts [naam 2]) in het geding gebracht.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medische situatie van eiser vanaf 10 januari 2018 zodanig was dat hij niet belastbaar was voor arbeid, ook niet voor ander werk bij de eigen en/of bij een andere werkgever. Zijn gezondheidssituatie kenmerkte zich steeds door verslechtering. Hij raakte voor zijn dagelijkse verzorging afhankelijk van zijn familie.
Het Uwv heeft de re-integratieinspanningen van verweerder als voldoende beoordeeld. In het deskundigenoordeel van 1 juni 2020 heeft het Uwv geoordeeld dat eiser vanwege ziekte gedurende een onafgebroken periode van twee jaar ongeschikt is tot het verrichten van de eigen arbeid, er geen benutbare mogelijkheden zijn en duurzame re-integratie in eigen of aangepast werk bij de eigen werkgever niet binnen redelijke termijn is te verwachten. Verbetering van de belastbaarheid was binnen 26 weken niet te verwachten.
Verweerder wijst op de beslissing van het Uwv op het bezwaar van eiser, waarin het Uwv onder meer overweegt dat eiser vanaf 10 januari 2018 arbeidsongeschikt is en vanaf deze datum niet over benutbare mogelijkheden beschikte en dus volledig arbeidsongeschikt was en van de werkgever, gelet op de medische situatie van eiser, niet verlangd had kunnen worden eiser te re-integreren in de eigen organisatie of bij een andere werkgever.
Volgens verweerder is dan ook voldaan aan de voorwaarden die artikel 94, eerste lid, onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) stelt, voor ontslag wegens arbeidsongeschiktheid.
Volgens verweerder is de stelling van eiser dat hij wel degelijk in staat is om passende arbeid te verrichten binnen een periode van zes maanden gelet op de feiten onbegrijpelijk en in strijd met het deskundigenoordeel van het Uwv van 1 juni 2020. De realiteit is dat aan eiser bij besluit van 3 mei 2021 door het Uwv een loonaanvullingsuitkering is toegekend (dus eiser wordt 80-100% arbeidsongeschikt geacht). Verder heeft de bedrijfsarts op 22 juli 2022 geoordeeld dat helaas nog steeds geen sprake is van benutbare mogelijkheden.
Met betrekking tot de door eiser gestelde treiterijen en discriminatie wijst verweerder erop dat eiser hiermee gebeurtenissen betrekt die zich zouden hebben voorgedaan in een periode voorafgaand aan de ziekteperiode die de basis vormt van het bestreden ontslagbesluit. Voor de vraag of verweerder terecht ontslag heeft verleend dient enkel te worden gekeken naar de re-integratieinspanningen die door verweerder zijn verricht vanaf 10 januari 2018. Verweerder merkt nog op dat de vermeende treiterijen en discriminatie door eiser aangevoerd moeten worden in het kader van zijn aanvraag erkenning beroepsziekte. Daar hoort een belangrijk deel van zijn stellingen thuis. Verweerder wijst er op dat eiser zijn aanvraag nog niet heeft onderbouwd. Ondanks herhaald verzoek heeft hij de relevante diagnose en het incidentenformulier niet aangeleverd.
Wettelijk kader
5. Artikel 94 van het Barp luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of (…) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
(…)
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
(…)
5. De ambtenaar die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, blijft in dienst, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien het voor de ambtenaar niet mogelijk is zijn bestaande samenstel van werkzaamheden te blijven verrichten, wordt hij gere-integreerd in aangepast werk.
6. De in het derde lid, onderdeel a, bedoelde periode van twee jaar wordt met één jaar verlengd indien de ambtenaar niet binnen twee jaar zodanig is herplaatst dat de resterende verdiencapaciteit volledig wordt benut.
(…)
9. Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, (…) betrekt het bevoegd gezag de beschikking op de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
(…)
15. De ambtenaar wiens arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of beroepsziekte, blijft in dienst en wordt, behoudens zwaarwegend dienstbelang als bedoeld in het vijfde lid, door het bevoegd gezag zodanig herplaatst dat in beginsel 100% doch minimaal 50% van zijn verdiencapaciteit wordt benut.
Oordeel rechtbank
6.1
Vaststaat dat eiser vanaf 10 januari 2018 twee jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is geweest. Daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 94, derde lid, onder a, van het Barp.
6.2
Het standpunt van eiser dat verweerder – in de periode hier van belang – onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht vindt geen steun in de stukken. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts (zo valt af te leiden uit de rapportage van de arbeidsdeskundige) oordelen consistent dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Eiser heeft ook geen (medische) stukken overgelegd waaruit anders blijkt. Verweerder heeft daarom op basis van de medische adviezen en het deskundigenoordeel tot de conclusie kunnen komen dat geen functies voorhanden waren die aansloten bij de belastbaarheid van eiser en dat er geen functies waren die passend gemaakt konden worden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij voldoende re-integratieinspanningen heeft verricht. Daarnaast heeft verweerder – in lijn met het meermalen door de bedrijfsarts gegeven advies – getracht met eiser overeenstemming te bereiken over beëindiging van de aanstelling.
6.3
Met betrekking tot het standpunt van eiser dat verweerder hem geen ontslag zou mogen verlenen, omdat sprake is van een beroepsziekte (artikel 94, vijftiende lid, van het Barp), is de rechtbank van oordeel dat nu (nog) niet is vastgesteld of sprake is van een beroepsziekte, dit artikellid toepassing mist.
6.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was eiser eervol ontslag wegens ziekte te verlenen. In wat eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het door verweerder verleende ontslag wegens ziekte in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.