ECLI:NL:RBNHO:2022:1254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15.165696.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en brandstichting met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 juni 2021 in Wervershoof, waar de verdachte met een spijkerpistool op de borst van het slachtoffer schoot en vervolgens een brievenbus in brand stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van middelen en met een verstandelijke beperking, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot vrijspraak. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 420 dagen geëist, waarvan 303 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook bepaald dat het spijkerpistool, dat bij het delict is gebruikt, verbeurd wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-165696-21 (P)
Uitspraakdatum: 8 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum-plaats],
feitelijk verblijvende te [adres 1],
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.J.M. de Wit, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1 :hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [adres 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een spijkerpistool op/tegen/in de borst van voornoemde [adres 1] heeft gedrukt en/of (vervolgens) een spijker in de borst heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [adres 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een spijkerpistool op/tegen/in de borst van voornoemde [adres 1] heeft gedrukt en/of (vervolgens) een spijker in de borst heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Wervershof, gemeente Medemblik, [adres 1] heeft mishandeld door met een spijkerpistool op de borst van die [adres 1] te drukken en vervolgens met dat spijkerpistool een spijker in de borst van [adres 1] te schieten.
feit 2:hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (middels een gasbrander) in aanraking te brengen met een brievenbus, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een brievenbus geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en/of (delen van) de woning gelegen aan de [adres 2], in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte het spijkerpistool met kracht tegen de borst van het slachtoffer heeft geduwd en de gehele spijker (met een lengte van 32 mm) in de borst (vlak boven de tepel) van het slachtoffer heeft geschoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat in dat gebied vitale organen, zoals het hart en de longen, liggen. De spijker had het hart van het slachtoffer kunnen perforeren. De verdachte heeft door deze handeling bewust de aanmerkelijks kans op de dood van het slachtoffer aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De verdachte leed ten tijde van het plegen van de delicten aan psychische stoornissen, namelijk een (licht) verstandelijke beperking en middelengebruik. Daardoor ontbrak ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Hierdoor is er onvoldoende bewijs voor opzet ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde feiten, overweegt de rechtbank het volgende.
Ontbreken opzet in verband met psychische stoornis?
Een geestelijke stoornis kan slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staan, als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hogere uitzondering sprake.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat de verdachte voor de woning van het slachtoffer stond met een gasbrander en een spijkerpistool in zijn handen. Deze had hij zeer kort tevoren uit zijn bedrijfsbus gepakt. De verdachte is op het slachtoffer afgelopen en heeft het spijkerpistool hard tegen de borst van het slachtoffer gedrukt. Vervolgens heeft de verdachte het spijkerpistool ontgrendeld en een spijker in de borst van het slachtoffer geschoten. Hierna heeft de verdachte de brievenbus in de woning van het slachtoffer met de gasbrander in brand gestoken. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaart dat hij zich niets kan herinneren van hetgeen er op 24 juni 2021 in de woning heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de feiten voor de conclusie dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken ten tijde van zijn handelen. Die conclusie volgt niet uit de enkele omstandigheid dat de verdachte zich van het hele voorval niets kan herinneren. Uit de doelgerichtheid waarmee de verdachte heeft gehandeld, blijkt dat hij ten minste in enige mate bewust heeft gehandeld. De rechtbank stelt daarnaast vast dat het slachtoffer op het moment dat de verdachte met het spijkerpistool schoot heeft geroepen ‘wat doe je, ik ben je maat’. Volgens het slachtoffer drong dit tot de verdachte door, waarna de verdachte stopte met schieten en de brievenbus in brand ging steken. De rechtbank concludeert op grond daarvan dat de verdachte zich in ieder geval in enige mate bewust is geweest van wat hij deed en ook enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daaraan doet niet af, dat de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten leed aan een psychische stoornis.
Daar komt nog bij dat de psycholoog [naam 1] in haar rapport adviseert het tenlastegelegde (sterk) verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank leidt hieruit af dat ook vanuit gedragskundig gezichtspunt de wilsvrijheid van de verdachte weliswaar beperkt is geweest, maar niet volledig heeft ontbroken. Dat veronderstelt, dat de verdachte enig inzicht moet hebben gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet op de beide ten laste gelegde feiten als gevolg van de psychische stoornis(sen) ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Van
volopzet op de dood van het slachtoffer is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel bewezen worden dat de verdachte
voorwaardelijkopzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood – is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte het spijkerpistool uit zijn werkbus heeft gehaald, daarmee naar de woning van het slachtoffer is gelopen, binnen de woning op het slachtoffer is afgelopen en het spijkerpistool vervolgens met kracht tegen de borst, iets boven het hart, van het slachtoffer heeft gedrukt, waarna hij het spijkerpistool heeft ontgrendeld en een spijker in de borst van het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer draaide iets weg waardoor de spijker uiteindelijk iets meer ter hoogte van de oksel in het lichaam van het slachtoffer is geschoten. De spijker was 32 mm lang. Het slachtoffer is in het ziekenhuis door meerdere artsen bekeken. Hij heeft hieraan geen ernstig letsel overgehouden, maar moest wel afwachten of hij geen klaplong zou krijgen.
Naar algemene ervaringsregels is de kans op levensgevaarlijk letsel aannemelijk te achten bij het afschieten van een spijkerpistool op de borst, met een spijker van 32 mm ter hoogte van het hart, zoals hiervoor beschreven. In de borstkas bevinden zich immers diverse vitale organen Het doorprikken daarvan kan een dodelijke afloop hebben. Het dossier bevat een verklaring van forensisch arts [naam 2], die bevestigt dat een spijker het hart kan perforeren en een bloeding kan veroorzaken die tot de dood kan leiden. Als een dergelijk pistool op de borst wordt gezet en de spijker gaat tussen de ribben door, en langs het borstbeen, dan kan de spijker, afhankelijk van de afstelling van het pistool en het postuur van het slachtoffer, diep doordringen in het weefsel.
De vraag is vervolgens in hoeverre de verdachte die hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop willen en wetens heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor omschreven gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningvorm zozeer op de dood van het slachtoffer gericht geweest, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer in die zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het in brand steken van de brievenbus.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 :
hij op 24 juni 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [adres 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een spijkerpistool tegen de borst van voornoemde [adres 1] heeft gedrukt en vervolgens een spijker in de borst heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 24 juni 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (middels een gasbrander) in aanraking te brengen met een brievenbus, ten gevolge waarvan die brievenbus gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: poging tot doodslag
feit 2: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen waarvan 303 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dat rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en sluit zich aan bij de eis van de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte is onder invloed van een combinatie van slaapmedicatie, amfetamine en GHB naar het huis van zijn beste vriend (het slachtoffer) gegaan en heeft met een spijkerpistool een spijker in de borst van zijn vriend geschoten. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze aanval heeft dan ook veel impact gehad op het slachtoffer en diens vriendin, die bij het voorval aanwezig was, temeer nu het feit is gepleegd door de beste vriend van het slachtoffer in zijn eigen woning, een plek waar het slachtoffer en zijn vriendin zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Vervolgens heeft de verdachte de brievenbus in de woning van het slachtoffer met een gasbrander in brand gestoken. De verdachte heeft door die brandstichting een zeer gevaarlijke situatie veroorzaakt die erger had kunnen aflopen, maar waarvan de gevolgen door adequaat ingrijpen van de vriendin van het slachtoffer gelukkig beperkt zijn gebleven.
De persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank, voor wat betreft de persoon van de verdachte, in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 30 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met soortgelijke feiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 21 september 2021 van [naam 1], klinisch psycholoog.
Dit psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van misbruik van verschillende middelen (speed, cannabis, GHB en oxazepam) en van een verstandelijke beperking (intellectuele beperking).
Ten tijde van het ten laste gelegde waren genoemde stoornissen allemaal aanwezig.
Betrokkene heeft beperkte copingvaardigheden, overvraagt zichzelf vaak en wordt vaak overvraagd. Hij doet wat hij goed kan (geld verdienen) en haalt daar een zekere mate van eigenwaarde uit. Om dit vol te kunnen houden, gebruikt hij speed. Alternatieve coping heeft hij niet ontwikkeld. Bovendien heeft hij een sociale omgeving gecreëerd waar gebruik gewoon is. Allemaal zaken die op indirecte wijze bij hebben gedragen aan het ten laste gelegde.In de aanloop van het ten laste gelegde heeft hij veel speed gebruikt, drie dagen niet geslapen en gebruikt hij dempende middelen (GHB en oxazepam). Hij slaapt, maar wordt verstoord en onder invloed pleegt hij de ten laste gelegde feiten. De invloed vandeze middelen op het ten laste gelegde is meer direct.
Ik adviseer het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan betrokkene op een driepuntsschaal. Als ik een vijfpuntsschaal gebruik dan adviseer ik het ten laste gelegde sterk verminderd aan betrokkene toe te rekenen.
Het speedgebruik en verminderde intellectuele capaciteiten hebben een indirect verband. Het gebruik van GHB en oxazepam heeft een meer direct verband.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten als uit het ten laste gelegde wordt op de lange termijn als verhoogd ingeschat.
Klinische behandeling binnen een instelling voor mensen met verslavingsproblemen en een intellectuele beperking kunnen het recidivegevaar beperken.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van 6 december 2021 van [naam 3] als reclasseringswerkster verbonden aan Tactus reclassering Flevoland.
De reclassering neemt in dit rapport het interventieadvies en -condities van de NIFP rapportage over. Ook volgens dit rapport is het recidiverisico onverminderd hoog wanneer de verdachte zich niet laat behandelen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij de reclassering
- Opname in een zorginstelling
- Drugsverbod
- Alcoholverbod.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid dan ook over.
De rechtbank concludeert derhalve dat de bewezen verklaarde feiten in (sterk) verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van beide feiten ligt een langdurige gevangenisstraf in beginsel in de rede. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de bewezen verklaarde feiten echter slechts in (sterk) verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. De rechtbank is bovendien – in lijn met de officier van justitie en de deskundigen - van oordeel dat essentieel is dat het recidivegevaar zoveel mogelijk wordt ingeperkt door behandeling van de verdachte. De verdachte heeft zich ook bereid verklaard en gemotiveerd getoond om mee te werken aan een dergelijke behandeling. Bovendien toont de verdachte zich berouwvol over zijn gedrag en is de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer nog steeds goed. Het slachtoffer heeft geen aangifte willen doen en wil alleen dat de verdachte wordt behandeld voor zijn middelengebruik.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 14 maanden passend is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, 11 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd verbinden van drie jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit en als steun in de rug om mee te werken aan het noodzakelijke behandeltraject. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een spijkerpistool, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 11 maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
De verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus
Reclassering Almere. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
De verdachte zijn verblijf in FPK Basalt voortzet of zich laat opnemen in een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart in november 2021. De opname duurt in haar geheel een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Drugsverbod
De verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
De verdachte geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, welke niet in mindering kan worden gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: het spijkerpistool.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. A. H. de Regt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
mr. A.H. de Regt is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.