Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd of vooralsnog geoordeeld kan worden dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot oplegging van een medisch onderzoek en de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster heeft geschorst.
4. Het bestreden besluit bestaat uit twee onderdelen. Het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster om te rijden (nader geregeld in artikel 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011, hierna: de Regeling) en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs (nader geregeld in artikel 6 van de Regeling).
Proces-verbaal van bevindingen
5. Verzoekster heeft op verschillende punten de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 juli 2022, bestreden. Verzoekster stelt dat de verbalisant slechts ongefundeerde subjectieve meningen heeft geuit. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. In beginsel kan worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen, dat op ambtsbelofte is opgemaakt. De verbalisant heeft daarin vermeld wat hij heeft waargenomen. Het betreft ook niet alleen subjectieve meningen van de verbalisant zelf, nu de verbalisant ook overleg gehad heeft met de verbalisanten ter plaatse en de chef van dienst over het voorval. Uitgegaan kan dan ook worden van wat is waargenomen door de verbalisant.
6. Wel plaatst de voorzieningenrechter vraagtekens bij het antwoord op de vraag of de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen voldoende gesubstantieerd is om te kunnen komen tot een onderzoek naar de geschiktheid en de schorsing van het rijbewijs. Daartoe het volgende.
7. Samengevat komt, wat in proces-verbaal van bevindingen is neergelegd, erop neer dat verzoekster volgens de verbalisant een heftige reactie heeft vertoond naar aanleiding van een lichte aanrijding en zeer afwijkend gedrag heeft getoond. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is uit onderzoek (nadien) gebleken dat verzoekster vaker emotioneel met de politie heeft gebeld en verder zou verzoekster een GGZ-verleden hebben.
Onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid
8. In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage. Op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling legt verweerder een onderzoek naar de geschiktheid op in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage. In deze bijlage is - voor zover hier van belang - onder B, II (geestelijke geschiktheid), onder sub a vermeld: verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen genoemd; en onder f vermeld: abnormale opwindingstoestanden.
9. Naar vaste rechtspraak is het voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid voldoende dat er een vermoeden van ongeschiktheid bestaat. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende gronden oplevert om te kunnen concluderen dat sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid die oplegging van een onderzoek naar de geschiktheid rechtvaardigen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
10. De waarnemingen in het proces-verbaal van bevindingen komen in de kern neer op een hevig emotioneel reagerende verzoekster op een lichte aanrijding. Dat zij emotioneel was heeft verzoekster ter zitting niet ontkend en zij heeft daar ook een verklaring voor gegeven. Het ging om de auto van haar overleden man, die net als zij heel zuinig was op de auto. Bovendien was hij daarin overleden. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien hoe dit gedrag van verzoekster als zeer afwijkend gedrag kan worden gekenmerkt.
Dat verzoekster een verleden zou hebben bij de GGZ kan in dit licht bezien naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende bijdragen aan de conclusie dat sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid. Deze omstandigheid ziet immers niet op wat de verbalisant die dag heeft waargenomen, maar op een bevinding achteraf. Bovendien is door GGZ InGeest per e-mailbericht van 27 september 2022 bericht dat verzoekster weliswaar is aangemeld bij de GGZ voor de rouwverwerking, maar nooit eerder met de GGZ in aanraking is geweest.
Voor de voorzieningenrechter is verder zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk hoe de door de verbalisant opgenomen omstandigheid dat verzoekster vaker hevig geëmotioneerd de politie zou hebben gebeld kan bijdragen aan de conclusie dat sprake is van genoemd vermoeden. Ook dit betreft een bevinding achteraf en mutaties van de gesprekken waaruit zou kunnen blijken van die emoties, als daar in dit verband al waarde aan gehecht zou kunnen worden, ontbreken.
11. Kortom, uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen is hoogstens - in de kern - af te leiden dat sprake was van een opwindingstoestand bij verzoekster, wat nog anders is dan een abnormale opwindingstoestand, als vermeld in de bijlage op de Regeling. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen kan daarvan niet worden gesproken, laat staan dat uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen volgt dat sprake was van verwardheid, een geheugenstoornis of een oriëntatiestoornis.
Schorsing van het rijbewijs
12. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de WVW 1994 als er duidelijke aanwijzingen dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd dient te worden door een medisch deskundige.
13. Ingevolge artikel 6 van de Regeling schorst verweerder in de gevallen, bedoeld in artikel 5 van de Regeling en overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de WVW 1994 de geldigheid van het rijbewijs.
14. Nu voor de oplegging van het onderzoek naar de geschiktheid naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding bestond, ontbreekt ook de grond voor de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Het proces-verbaal biedt immers ook geen enkele grond waaruit volgt dat verzoekster geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt.
15. De voorzieningenrechter acht de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster daarom aanzienlijk. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen en een voorlopige voorziening treffen.