ECLI:NL:RBNHO:2022:1252

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15.127753.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling na gooien van mes naar slachtoffer

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 24 mei 2019 te Alkmaar, waar de verdachte tijdens een ruzie met zijn broer een mes in de richting van zijn broer gooide. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet een mes heeft gegooid, waarbij het slachtoffer verwondingen opliep aan zijn hand en lies. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank oordeelde dat er slechts één mes was gegooid, in tegenstelling tot de aanvankelijke beschuldiging van het gooien van meerdere messen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de medische situatie van de verdachte en zijn eerdere gedrag tijdens de schorsing. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de benadeelde partij inmiddels was overleden en er geen bewijs was dat de erven de vordering hadden overgenomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-127753-19 (P)
Uitspraakdatum: 15 februari 2022
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) (bovenhands) (drie) messen in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid op een afstand van ongeveer anderhalve/twee meter, (waarbij (twee van) die messen (van 20 cm) die [slachtoffer] hebben geraakt in zijn hand en/of in zijn lies), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit ten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de verdachte
van 26 mei 2019 (dossierpagina’s 75 tot en met 774)
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2019 (dossierpagina’s 9 tot en met 11);
- een schriftelijk bescheid, te weten een schrijven van 30 juli 2019 inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer] van [naam 1], chirurg (dossierpagina 26A).
3.4.
Bewijsoverweging
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat ‘slechts’ bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met één mes naar het slachtoffer heeft gegooid. Het dossier bevat, naast de aangifte, onvoldoende aanknopingspunten dat er met meer messen zou zijn gegooid. Het enkele feit dat er twee verwondingen bij het slachtoffer zijn geconstateerd, maakt dit niet anders.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 mei 2019 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid op een afstand van ongeveer twee meter, waarbij dat mes die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn hand en/of in zijn lies, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 50 dagen hechtenis.
6.2.
.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verklaard dat de verdachte in staat is een taakstraf te verrichten, maar dat het aantal uren zoals geëist door de officier van justitie fors is. Hij heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van het aantal uren rekening te houden met de gezondheidssituatie van de verdachte en de ouderdom van het feit. De raadsman merkt op dat de verdachte gedurende zijn schorsing een behandeling heeft ondergaan en zich netjes heeft gedragen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman niet passend, mede gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Bij oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf heeft de raadsman verzocht de proeftijd te verkorten tot één jaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft na een oplopende ruzie met zijn broer een mes in de richting van zijn broer gegooid. Hierbij heeft zijn broer een slagaderlijke bloeding in zijn lies en een doorsnijding van de strekpezen van zijn duim opgelopen. Er mag van geluk worden gesproken dat de fysieke gevolgen van het incident uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot deze verwondingen. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat hij zelf ook geschrokken is van het feit en dat hij direct na afloop hiervan 112 heeft gebeld. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat er al langer problemen bestonden tussen de verdachte en zijn broer, waarin beiden een aandeel hadden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van
26 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 28 mei 2019,
22 december 2020 en 23 december 2021 van respectievelijk de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3], als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland
.Hieruit komt onder meer naar voren dat zij een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseren. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de afspraken met de reclassering tijdens het schorsingstoezicht. De reclassering schat het risico op herhaling laag in.
Ter terechtzitting van 1 februari 2021 heeft de heer [naam 4], reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, verklaard dat anders dan aangegeven in het laatstgenoemde advies, de verdachte, ondanks zijn fysieke beperkingen, in staat is een taakstraf te verrichten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd, rekening houdend met de medische situatie en de leeftijd van de verdachte. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de duur van de proeftijd heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte goed heeft meegewerkt aan het ruim tweeëneenhalf jaar durende schorsingstoezicht en dat de rechtbank - evenals de reclassering - het risico op herhaling laag inschat. Te meer nu de broer van de verdachte inmiddels is overleden.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1. STK Mes (1021986)
2 1 STK Mes (1021987)
4 1 STK Zakmes (1021995) moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van deze voorwerpen geldt dat het feit hiermee is begaan, dan wel dat ze de verdachte toebehoren en zijn aangetroffen tijdens het onderzoek naar het door hem begane feit en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
3 1 STK Schaar (1021988) moet worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.600,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 8 augustus 2020 is de benadeelde partij overleden en uit niets blijkt dat de erven van de benadeelde partij de vordering hebben overgenomen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
50 (vijftig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Mes (1021986)
2 1 STK Mes (1021987)
4 1 STK Zakmes (1021995)
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
3 1 STK Schaar (1021988)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen doorvoorzitter,
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mrs. J. van Beek en E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.