ECLI:NL:RBNHO:2022:12514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
9651488 \ CV EXPL 22-448
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van een aannemingsovereenkomst en geschil over de kwaliteit van geleverde werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] V.O.F. en [gedaagde]. De zaak betreft een overeenkomst van aanneming van werk waarbij [eiseres] bestratingswerkzaamheden heeft uitgevoerd in de voortuin van [gedaagde]. [gedaagde] heeft de factuur van € 3.697,76 niet volledig betaald en later de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, omdat zij ontevreden was over de kwaliteit van het geleverde werk. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] ten onrechte de overeenkomst heeft ontbonden, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van ondeugdelijk geleverde werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de mededelingen van [man van gedaagde] en dat beide partijen hoofdelijk verbonden zijn. De vordering van [eiseres] tot betaling van het openstaande bedrag van € 697,76 is toegewezen, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet in overeenstemming waren met de wettelijke regeling. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9651488 \ CV EXPL 22-448 (TB)
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap onder firma
[eiseres] V.O.F.
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: IP Nederland
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
[gedaagde] voert in de eerste plaats het verweer dat zij ten onrechte is gedagvaard, omdat niet zij de overeenkomst met [eiseres] (aannemer) heeft gesloten maar haar man, [man van gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [man van gedaagde] de overeenkomst mede voor [gedaagde] heeft gesloten, en dat zij dan ook hoofdelijk verbonden zijn.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] werkzaamheden aan de voortuin van [gedaagde] heeft uitgevoerd. [gedaagde] vindt dat [eiseres] het werk niet goed heeft gedaan en heeft daarom de factuur niet volledig betaald en heeft later de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. De kantonrechter is van oordeel dat zij dat niet mocht doen omdat niet is komen vast te staan dat sprake is ondeugdelijk geleverd straatwerk.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 14 januari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 31 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft bestratingswerkzaamheden uitgevoerd in de voortuin van de woning aan het adres [adres] in [plaats] .
2.2.
[eiseres] heeft bij factuur van 9 juli 2020 € 3.697,76 (inclusief btw) in rekening gebracht voor de werkzaamheden.
2.3.
Van deze factuur is € 697,76 onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 865,32, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 697,76 met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij voor [gedaagde] bestratingswerkzaamheden heeft verricht. Daarvoor heeft zij € 3.697,76 in rekening gebracht. De factuur is niet binnen de betalingstermijn betaald. Na contact te hebben gezocht met [gedaagde] is door [gedaagde] € 3.000,00 betaald. Het restant van € 697,76 is onbetaald gelaten, omdat [gedaagde] niet tevreden was over de uitgevoerde werkzaamheden. In november 2020 heeft [eiseres] de heer [naam] van de firma [bedrijfsnaam] ingeschakeld om het uitgevoerde straatwerk te beoordelen. Naar de mening van [naam] voldoet het geleverde straatwerk aan de daartoe gestelde eisen. Ook naar de mening van [eiseres] liggen de tegels volgens de norm.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert ten eerste aan dat zij geen overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten over het bestraten van de voortuin, maar dat afspraken zijn gemaakt door haar man, de heer [man van gedaagde] . Niet [gedaagde] maar [man van gedaagde] had daarom moeten worden gedagvaard.
4.2.
Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres] de tuin niet goed heeft bestraat en dat zij daarom het restantbedrag van de factuur niet heeft betaald. [gedaagde] heeft vanaf het begin laten weten niet tevreden te zijn over het geleverde werk. De tegels liggen verzakt en niet aangesloten. Met [eiseres] is vervolgens de afspraak gemaakt om herstelwerkzaamheden uit te voeren. In november 2020 heeft de heer [naam] aan [gedaagde] medegedeeld dat meerdere tegels niet netjes lagen. Op advies van [naam] zou gewacht worden met herstel tot maart 2021 zodat alles in één keer kon worden hersteld. [eiseres] is pas op 6 september 2021 bij [gedaagde] langs gegaan. [eiseres] bleef volharden in haar stelling dat de voortuin naar behoren is opgeleverd. Partijen hebben toen afgesproken dat [eiseres] informatie zou toesturen om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door de brancheorganisatie waarbij zij is aangesloten. De kosten zouden voor de in het ongelijk te stellen partij zijn. [eiseres] heeft echter daarna laten weten dat zij afziet van de gemaakte afspraken en een incassobureau zal inschakelen. [eiseres] gaf hiervoor als reden dat niet zij maar [gedaagde] moet bewijzen dat het werk niet goed is uitgevoerd. Na meerdere herstelmogelijkheden te hebben gegeven heeft [gedaagde] [eiseres] op 23 september 2021 in gebreke gesteld en de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.

5.De beoordeling

[eiseres] ontvankelijk
5.1.
[gedaagde] heeft opgemerkt dat het haar verbaast dat (alleen) zij is gedagvaard, terwijl haar echtgenoot [man van gedaagde] als opdrachtgever heeft te gelden. Hierover heeft [eiseres] desgevraagd verklaard dat zij dit heeft gedaan omdat het merendeel van de contacten, de correspondentie en de betalingen via [gedaagde] liepen.
5.2.
De kantonrechter heeft ook geconstateerd dat het akkoord voor de overeenkomst (per WhatsApp) door [man van gedaagde] aan [eiseres] is gegeven, zodat hij in beginsel als contractspartij heeft te gelden. De kantonrechter gaat er echter van uit dat [eiseres] gelet op de aard van de overeenkomst – tuinaanleg voor de gezamenlijke echtelijke woning en het feit dat uit het dossier blijkt dat bij de communicatie over de uitvoering van de overeenkomst gedaagde en haar echtgenoot uitwisselbaar waren, er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat [man van gedaagde] de overeenkomst mede voor [gedaagde] heeft afgesloten, en dat zij dan ook hoofdelijk verbonden zijn. Het staat [eiseres] vrij slechts een van de twee hoofdelijk aansprakelijke partijen in rechte te betrekken. Ondanks dat dit onlogisch is. [eiseres] is dus ontvankelijk.
Buitengerechtelijke ontbinding niet rechtsgeldig
5.3.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] op basis waarvan [gedaagde] in eerste instantie een deel van betaling van de factuur heeft opgeschort en vervolgens is overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst.
5.4.
In artikel 6:265 lid 1 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst aan de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming - gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis - deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.5.
Voor een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding is dus allereerst vereist dat er sprake is van een tekortkoming. [gedaagde] stelt dat dit het geval is. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] geen goed werk geleverd. Zij verwijst ter onderbouwing naar e-mails waarin zij laat weten dat de bestrating niet conform afspraak is gelegd en afspraken die met [eiseres] zijn gemaakt over uit te voeren herstelwerkzaamheden. Daarnaast verwijst [gedaagde] naar wat met [naam] is besproken.
5.6.
[eiseres] betwist dat zij de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Volgens [eiseres] heeft [naam] gezegd dat het geleverde straatwerk in de voortuin voldoet aan de daartoe gestelde eisen. Tijdens de zitting heeft [eiseres] aanvullend hierover verklaard dat [naam] tegen haar heeft gezegd dat als je iets zou willen doen, je een paar tegels kunt herstellen, maar dat het waarschijnlijk mensen zijn die nooit of niet snel tevreden zullen zijn. Met [gedaagde] is weliswaar afgesproken dat [eiseres] nogmaals naar het uitgevoerde werk zou kijken, maar tijdens het bezoek op 6 september 2021 stelde [gedaagde] dat 15 à 20 tegels moesten worden hersteld, omdat deze niet goed zouden liggen. Omdat het geleverde straatwerk voldoet aan de daartoe gestelde norm waarbij een afwijking van 3 à 4 millimeter is toegestaan zoals volgt uit de GeoCermica normeringen van de fabrikant, heeft [eiseres] dat niet gedaan.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] haar verweer over de gestelde tekortkoming in onvoldoende mate heeft onderbouwd. De partij die stelt dat de andere partij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst (in dit geval [gedaagde] ), en die zich om die reden beroept op de rechtsgevolgen daarvan (in dit geval opschorting en ontbinding van de overeenkomst), moet feiten en omstandigheden aanvoeren en bij een gemotiveerde betwisting door de wederpartij (in dit geval [eiseres] ), bewijs daarvan leveren. [gedaagde] heeft echter onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd dat [eiseres] het overeengekomen werk niet goed heeft uitgevoerd. Van de zijde van [gedaagde] is geen enkel stuk ingediend dat haar standpunt onderbouwt. Dat had gelet op de betwisting door [eiseres] wel van [gedaagde] mogen worden verwacht. Weliswaar heeft [gedaagde] in haar e-mail van 22 november 2020 opgemerkt dat zij hoogstwaarschijnlijk voornemens is om een onpartijdige partij naar de tuin te laten kijken, maar dit heeft zij niet laten doen. Dat [eiseres] de bestrating in de voortuin niet goed heeft gelegd is dan ook niet komen vast te staan.
5.8.
De kantonrechter verwerpt daarom het verweer van [gedaagde] dat er sprake is van een tekortkoming. [gedaagde] heeft dus onterecht het restant van de factuur opgeschort en vervolgens de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Terzijde merkt de kantonrechter op dat als de gestelde gebreken vast waren komen te staan, deze dermate gering van omvang zijn dat ontbinding met al haar gevolgen niet gerechtvaardigd zou zijn.
5.9.
Dit leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
5.10.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat in de door [eiseres] verzonden aanmaning een hoger bedrag wordt genoemd dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegestaan.
5.11.
[eiseres] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Omdat [eiseres] geen nakoming van een handelsovereenkomst aan de vordering ten grondslag legt, en daar overigens ook geen sprake van is, is er geen plaats voor toewijzing van de wettelijke rente bij handelsovereenkomsten in de zin van artikel 6:119a BW. Daarom zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 697,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,22
griffierecht € 322,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter