ECLI:NL:RBNHO:2022:12513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
9278849
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij instapweigering van een passagier door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Transavia Airlines C.V. De passagier had een vordering ingesteld tegen de vervoerder na een instapweigering op een vlucht van Helsinki naar Amsterdam op 25 november 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering. De passagier stelde dat hij recht had op een bedrag van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij niet in staat was om in te stappen.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagier niet voldoende had onderbouwd dat hij zich tijdig had gemeld bij de incheckbalie en daadwerkelijk had geprobeerd om in te stappen. De kantonrechter oordeelde dat het enkele feit dat de passagier een boardingpass had, niet voldoende was om te concluderen dat hij ook daadwerkelijk had geprobeerd om in te stappen. De passagier had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen, en het bewijsaanbod werd door de kantonrechter afgewezen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat hij recht had op compensatie en dat de proceskosten voor zijn rekening kwamen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9278849 \ CV EXPL 21-4021
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
procesgemachtigde: Verdex B.V.
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 28 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Helsinki-Vantaa Airport (Finland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 25 november 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert – na wijziging van eis – dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
Op het verweer van de vervoerder wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het er over eens dat de datum van de vlucht per abuis foutief in de dagvaarding is opgenomen, zodat de kantonrechter ervan uit zal gaan dat het gaat om vlucht HV5542 met als vertrekdatum 25 november 2019.
4.2.
De passagier heeft bij dagvaarding gesteld dat de vlucht is geannuleerd. Dit is door de vervoerder gemotiveerd weersproken. Bij repliek heeft de passagier vervolgens nader toegelicht dat hij geweigerd is om in te stappen. Hij vordert derhalve compensatie op grond van instapweigering in de zin van artikel 4 van de Verordening. De kantonrechter overweegt dat het aan de passagier is om te stellen en te onderbouwen dat hij zich tijdig heeft gemeld bij de incheckbalie en ook daadwerkelijk heeft geprobeerd om te boarden. Het enkele feit dat de passagier een boardingpass in handen had, wil niet zeggen dat hij ook daadwerkelijk heeft geprobeerd om in te stappen. Immers is online inchecken ook mogelijk. Dat het wijzigen van een vliegticket na vertrek van de vlucht niet mogelijk is, is niet voldoende gebleken. Het had, mede op de gemotiveerde betwisting door de vervoerder, op de weg van de passagier gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. De passagier heeft een bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter gaat echter aan dit verzoek voorbij, omdat het bewijsaanbod onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat de passagier onvoldoende heeft gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting van de vervoerder om tot bewijslevering toegelaten te worden. De vordering tot compensatie wordt dan ook afgewezen.
4.3.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier heeft niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend is geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter