ECLI:NL:RBNHO:2022:12477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3788 en 22 _ 4062
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woonruimte door gemeente Dijk en Waard, beroep tegen afwijzing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een urgentieverklaring voor woonruimte had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard. Eiseres had haar aanvraag om een urgentieverklaring ingediend omdat zij in een tijdelijke opvangvoorziening verbleef en problemen van relationele aard had ervaren, waaronder huiselijk geweld. De gemeente had de aanvraag afgewezen, met het argument dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor urgentie zoals vastgelegd in de Huisvestingswet.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres wel degelijk in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De rechter oordeelde dat de afwijzing van de gemeente in strijd was met artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet, dat bepaalt dat woningzoekenden die tijdelijk in een opvangvoorziening verblijven vanwege problemen van relationele aard of geweld, als urgent moeten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres haar woning heeft moeten verlaten vanwege deze problemen en dat zij in een kwetsbare positie verkeert.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit van de gemeente, en de voorzieningenrechter heeft bepaald dat aan eiseres een urgentieverklaring moet worden verleend. Tevens is de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van kwetsbare woningzoekenden en de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor urgentieverklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/3788 en 22/4062
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigden: mr. H.A. Kwakman en A. Visser).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor woonruimte.
Verweerder heeft deze aanvraag met besluit van 7 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres heeft op 24 december 2021 bij verweerder een verzoek ingediend om een urgentieverklaring voor woonruimte.
1.2
Op 26 januari 2022 heeft een urgentiegesprek plaatsgevonden met een medewerker van de gemeente Dijk en Waard. In het verslag daarvan is onder het kopje ‘onderzoek’ te lezen dat eiseres vóór 2019 haar huurhuis heeft opgezegd op aandringen van justitie in verband met een schietincident waarbij de ex-partner van eiseres een buurman heeft neergeschoten. Verder is vermeld dat eiseres daarna de vader van haar dochter (geboren in augustus 2021) heeft leren kennen. Zij is bij hem gaan inwonen. Eiseres en haar ex-partner hebben eerder (in 2020) een zoontje verloren aan wiegendood, 3 maanden oud. Deze gebeurtenis heeft volgens eiseres veel impact op de relatie gehad. Eiseres verblijft ten tijde van het urgentiegesprek afwisselend bij haar moeder, oma en vriendin. In het verslag is verder opgenomen dat eiseres onder behandeling is geweest bij de GGZ, maar dat deze intensieve behandeling vanwege haar zwangerschap gestaakt is. Eiseres wil de behandeling weer starten, maar dat is vanwege de wachtlijsten nog niet mogelijk. Eiseres heeft onder andere veel moeite met de zelfdoding van haar vader.
1.3
Het ambtelijk advies naar aanleiding van het urgentiegesprek houdt in het verzoek af te wijzen, omdat niet is voldaan aan alle criteria. Een relatiebeëindiging is geen grond voor urgentie en verder is eiseres niet onder behandeling van een specialist waaruit blijkt dat er een medische noodzaak bestaat voor toekennen van een urgentie.
1.4
In navolging van het ambtelijk preadvies heeft de regionale urgentiecommissie (Ruc) geadviseerd het verzoek af te wijzen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urgentie op grond van een medische of sociale indicatie.
1.5
In haar bezwaarschrift (17 maart 2022) voert eiseres onder meer aan dat zij de relatie heeft verbroken, omdat haar ex-partner drugsverslaafd was en haar mishandelde. Zij heeft ter onderbouwing hiervan WhatsApp-berichten en foto’s ingebracht. Eiseres heeft daarbij vermeld dat ze geen aangifte heeft gedaan en Veilig Thuis niet heeft ingeschakeld uit angst voor eventuele consequenties daarvan, omdat het ontbreken van woonruimte aanleiding zou kunnen zijn voor deze instanties om stappen te ondernemen voor de veiligheid van de dochter. In bezwaar heeft eiseres ook een brief van de huisarts overgelegd van 9 maart 2022. Hierin staat dat eiseres op dat moment met haar dochter boven in het huis van de ex-partner verblijft. Ook schrijft de huisarts dat eiseres psychiatrische problematiek heeft uit haar verleden, waardoor het extra van belang is dat zij in een rustige omgeving verblijft.
1.6
Op 12 april 2022 heeft eiseres informatie overgelegd van GGZ. Hieruit volgt dat eiseres bekend is met diagnoses acute stressstoornis, PTSS, depressieve stoornis- eenmalige episode en ADHD. Ook staat hierin dat eiseres vaak nachtmerries heeft. Naast het omgaan met rouw met betrekking tot de zelfmoord van haar vader, is eiseres regelmatig bang dat ook haar dochtertje in haar slaap zal overlijden. Eiseres heeft in 2020 een suïcidepoging ondernomen. Daarnaast ervaart eiseres veel stress door het wonen met haar ex-partner.
1.7
Eiseres is door haar ex-partner in april 2022 de woning uitgezet.
1.8
Vanwege de gewijzigde omstandigheden van eiseres heeft verweerder opnieuw advies gevraagd aan de Ruc, met aanvulling van het ambtelijk preadvies. Dit preadvies houdt in dat de extra aangeleverde informatie niet maakt dat er onafhankelijk medisch advies zou moeten worden opgevraagd. De ervaren klachten zijn niet gerelateerd aan de (verlaten) woning en woonsituatie. De Ruc volgt dit advies.
1.9
Vanaf eind april 2022 verblijft eiseres met haar dochter in een opvanglocatie voor moeders van DnoDoen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat geen sprake is van een medische of sociale urgentie. Voor een medische indicatie moet sprake zijn van woonomstandigheden die de medische situatie onhoudbaar maken. Uit de informatie van de huisarts en de GGZ volgt niet dat woonsituatie bij DnoDoen ernstige schade veroorzaakt aan de gezondheid van eiseres; de psychische problematiek komt niet voort uit de woonsituatie. Voor een sociale indicatie bestaat volgens verweerder ook geen aanleiding, omdat er geen objectief bewijs is voor het door eiseres gestelde huiselijk geweld en middelengebruik. Verder ziet verweerder geen aanleiding voor het toepassen van de hardheidsclausule.
3. Eiseres voert – als meest verstrekkende grond – aan dat zij op grond van artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet in aanmerking komt voor urgentie. In de periode voorafgaand aan de verbreking van de samenwoning is eiseres slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Dit bestond zowel uit fysiek als verbaal geweld. Daarbij komt dat eiseres alweer geruime tijd verblijft bij DnoDoen, een voorziening voor tijdelijke opvang. Nu de categorie als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet een wettelijk voorgeschreven categorie woningzoekenden is die recht hebben op urgentie heeft verweerder volgens eiseres geen beoordelingsruimte, zodat hij aan eiseres een urgentieverklaring moet verstrekken.
Naast deze grond heeft eiseres in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder nagelaten heeft zich te laten adviseren door een arts. Ook stelt eiseres dat zij wel voldoet aan de voorwaarden voor een medische en/of sociale indicatie en dat zij op grond van de hardheidsclausule in aanmerking dient te komen voor urgentie.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet onder de categorie als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet valt, omdat geen sprake is (geweest) van verblijf in een Blijf-huis of Oranjehuis. Er zijn ook geen processen-verbaal van politie of rapportages van Veilig Thuis die relationele problematiek en/of geweld aanwijzen als oorzaak voor het verlaten van de woning. Verweerder heeft daarbij gewezen op de Memorie van Toelichting op de Huisvestingswet 2014 [1] , waarin is opgenomen dat personen die in Blijf-huizen in ieder geval tot de urgente woningzoekenden moeten behoren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1
De voorzieningenrechter beoordeelt de weigering van verweerder eiseres een urgentieverklaring voor woonruimte te verstrekken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres op grond van de Huisvestingswet in aanmerking dient te komen voor een urgentieverklaring.
5.3
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.4
In artikel 12, derde lid van de Huisvestingswet is neergelegd dat woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten, in ieder geval tot de categorie urgenten behoren.
5.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Huisvestingsverordening van de gemeente Langedijk of Heerhugowaard, noch in de Beleidsregels een nadere invulling is gegeven van (dit deel van) deze bepaling of dat er nadere voorwaarden zijn gesteld, zoals dat wel is gebeurd voor de categorie mantelzorgverleners en -ontvangers, die in dezelfde bepaling zijn opgenomen.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat de vraag die moet worden beantwoord is of eiseres onder de in de wet geformuleerde categorie valt. Indien dat het geval is, komt eiseres op grond van deze bepaling voor een urgentieverklaring in aanmerking.
5.7
Dat personen die in Blijf-huizen verblijven in ieder geval als urgent woningzoekenden moeten worden aangemerkt staat niet ter discussie. Dat komt ook naar voren uit de passage uit de MvT op de Huisvestingswet 2014 (p. 47) die door verweerder is aangehaald [2] :
“De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. Randvoorwaarde hierbij is dat mantelzorgers, personen die in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven en verblijfsgerechtigden die voor de eerste keer een woning zoeken in ieder geval tot de urgente woningzoekenden behoren. Deze groepen kunnen dus niet van indeling in een urgentiecategorie worden uitgesloten. Dat geldt voor alle gemeenten altijd. Dat wil zeggen dat een woningzoekende die in een blijf-van-mijn-lijfhuis in een andere gemeente verblijft ook in de urgentiecategorieën dient te worden ingedeeld.”
5.8
Dat de groep personen beperkt zou zijn tot de woningzoekenden die in een Blijf-huis verblijven of dat de politie of andere instanties betrokken moeten zijn geweest in verband met de problemen van relationele aard of geweld, volgt echter niet uit de wet, en evenmin uit de wetsgeschiedenis. Zo is in de MvT opgenomen dat wat de categorie woningzoekenden uit een opvangvoorziening betreft gesteld kan worden dat de doorstroming uit dergelijke voorzieningen van groot belang is. Daarbij bevinden deze woningzoekenden zich meestal in een zeer kwetsbare positie en zijn zij technisch dakloos. Het betreft een relatief kleine groep woningzoekenden. Dat bij elkaar rechtvaardigt de voorrangspositie die gecreëerd wordt met de urgentieregeling. [3] In de door eiseres aangehaalde Nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt dat mensen in een tijdelijke opvangvoorziening veelal met een ernstiger problematiek in de relationele sfeer te maken hebben dan bij de meeste andere echtscheidingen het geval is. [4] Ook andere organisaties dan de organisatie Blijf kunnen mensen opvangen die vanwege problemen van relationele aard of geweld tijdelijke opvang nodig hebben. [5]
5.9
Het gaat er in de kern dus om of vast te stellen is dat eiseres vanwege problemen van relationele aard of geweld haar woonruimte heeft verlaten en om die reden tijdelijke opvang nodig heeft. In welke vorm (bij welke organisatie) die opvang plaatsvindt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van ondergeschikt belang. Vast staat dat eiseres eind april 2022 is opgevangen in een opvanglocatie voor moeders bij DnoDoen en dat zij daar voorlopig kan blijven. Hoewel de Wmo-indicatie ontbreekt in het dossier, moet uit het tijdspad en de overgelegde medische stukken worden opgemaakt dat eiseres vanwege haar trauma’s uit het verleden, haar psychiatrische problematiek in combinatie met haar dakloosheid verblijft in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen. Uit wat eiseres bij de intake heeft verklaard, maar zeker ook uit wat zij later in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd met betrekking tot de relatie met haar ex-partner, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres de woning heeft moeten verlaten wegens problemen van relationele aard. Inmiddels heeft zij ook aangifte gedaan van mishandeling door haar ex-partner. Hoewel (nog) niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld door de ex-partner, is op basis van de informatie in het dossier wel vast te stellen dat eiseres vanwege problemen van relationele aard de woning heeft moeten verlaten. Uit de door eiseres in geding gebrachte WhatsApp-gesprekken met haar ex-partner komt naar voren dat zij hem heeft geconfronteerd met zijn drugsgebruik, met het feit dat er restanten van drugs in het kinderbadje zaten en met de omstandigheid dat hij haar heeft geslagen, terwijl zij hun dochter vasthield. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van eiseres. Nu eiseres verblijft in een tijdelijke opvangvoorziening en sprake is van het wegens problemen van relationele aard of geweld verlaten hebben van de woning, valt eiseres in de categorie urgent woningzoekenden die in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet beschreven is. Eiseres dient daarom als urgent woningzoekende te worden aangemerkt.
5.1
Nu eiseres op basis van de Huisvestingswet al in aanmerking komt voor urgentie, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet. Dit betekent dat verweerder niet had mogen weigeren eiseres een urgentieverklaring te verlenen. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.2
De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat aan eiseres een urgentieverklaring zal moeten worden verleend. Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan eiseres een urgentieverklaring moet worden verstrekt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage
Artikel 12 Huisvestingswet
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
(…)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2009/10, 32271, 3
2.Kamerstukken II 2009/10, 32271, 3, p. 47
3.Kamerstukken II 2009/10, 32271, 3, p. 23
4.Kamerstukken II 2009/10, 32271, 7, p. 11
5.Uitspraak ABRvS 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3019