ECLI:NL:RBNHO:2022:12455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2879
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening intrekking bijstand dakloze

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van bijstand aan een dakloze verzoeker. De verzoeker ontving vanaf 27 oktober 2021 bijstand van het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. Op 11 april 2022 werd verzoeker verzocht om bewijsstukken aan te leveren over zijn verblijf en financiële situatie. Op 14 juni 2022 heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker beëindigd, met als argument dat niet duidelijk was waar verzoeker verbleef, waardoor niet kon worden gecontroleerd of hij binnen de gemeentegrenzen verbleef.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en voerde aan dat hij bij de aanvraag had aangegeven dat hij in de auto van een kennis overnachtte. Hij stelde dat verweerder de mogelijkheid had om zijn verblijf te controleren door hem een meldplicht op te leggen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juni 2022 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als die van verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet in verhouding staat om eerst bijstand toe te kennen zonder controle, om vervolgens achteraf bewijsstukken te eisen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handelwijze van verweerder verzoeker in bewijsnood had gebracht en dat het bezwaar van verzoeker een goede kans van slagen had. Daarom werd het verzoek toegewezen, en werd verweerder opgedragen om verzoeker met ingang van 16 juni 2022 bijstand te betalen ter hoogte van 90% van de geldende norm. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2879

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland (verweerder)

(gemachtigde: H. Mentink).

Inleiding

1. Verzoeker is dakloos. Hij ontving vanaf 27 oktober 2021 bijstand van verweerder.
2. Op 11 april 2022 heeft verweerder aan verzoeker gevraagd bewijsstukken aan te leveren van bank- en spaarrekeningen, jaaroverzichten van bankrekeningen, bezittingen en inkomsten. Verder is verzoeker gevraagd schriftelijke verklaringen te overleggen waaruit kan blijken waar hij elke dag heeft verbleven in de periode 27 oktober 2022 (bedoeld is 2021).
3. Met het besluit van 14 juni 2022 heeft verweerder het recht van verzoeker op bijstand vanaf 14 juni 2022 beëindigd, het recht op bijstand ingetrokken per 1 april 2022 en per 27 oktober 2021. Verweerder heeft zich in dat besluit op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is waar verzoeker heeft verbleven / verblijft, zodat niet te controleren is of verzoeker daadwerkelijk binnen de gemeentegrenzen van Werksaam verblijft.
4. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Standpunten verzoeker en verweerder

6. Verzoeker voert aan dat hij bij de aanvraag heeft aangegeven dat hij in een auto van een kennis mocht overnachten, dat die kennis een verklaring heeft afgegeven dat verzoeker in zijn auto mag overnachten en dat verweerder op basis daarvan tot toekenning van bijstand heeft besloten. Verder voert verzoeker aan dat verweerder wel degelijk kan controleren of verzoeker binnen de gemeentegrenzen van Werksaam verblijft. Verweerder zou verzoeker een meldplicht kunnen geven door hem op te leggen zich elke dag te melden bij de balie van Werksaam. Volgens verzoeker blijkt ook uit de bankafschriften waar hij verbleef. Verzoeker stelt die gegevens op 19 mei 2022 te hebben ingestuurd en daaruit is volgens hem op te maken dat vrijwel alle transacties binnen de gemeentegrenzen van Werksaam hebben plaatsgevonden.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de beëindiging van de bijstand is gebaseerd op het niet voldoen aan de vraag van verweerder aan verzoeker om bewijs aan te leveren met betrekking tot zijn verblijf in de periode vanaf 27 oktober 2021, zoals verzocht in de brief van 11 april 2022. Daarin staat dat verzoeker per dag dient aan te geven waar hij heeft verbleven in die periode.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
9. Niet in geschil is dat verweerder ten tijde van het besluit tot toekenning van bijstand (in december 2021) op de hoogte was van het feit dat verzoeker dakloos was, in de auto van een kennis sliep en heeft geaccepteerd dat verzoeker in de gemeente verbleef. Dat is ter zitting ook bevestigd door verweerder. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de informatie van verzoeker geaccepteerd is en dat op basis daarvan is vastgesteld dat verzoeker in de gemeente verbleef en hem daarom bijstand is toegekend. Verweerder heeft ter zitting verder toegelicht dat vanwege de op dat moment geldende maatregelen in verband met Covid-19 gekozen is voor de werkwijze om niet te controleren bij de aanvraag, maar dat achteraf te doen. Wat daarvan ook zij, verweerder had ten tijde van de toekenning van bijstand wel degelijk, zoals gesteld door verzoeker, afspraken met verzoeker kunnen maken over het doorgeven van verblijfsadressen en had dat ook nog op 11 april 2022 kunnen en wellicht zelfs moeten doen. Het staat in geen verhouding om eerst zonder enige controle vooraf bijstand toe te kennen, om dan achteraf om bewijsstukken per dag te vragen, waar nooit eerder om is verzocht. Het enkele argument dat de wet toestaat dat achteraf gecontroleerd kan worden, leidt in dit geval tot niet te accepteren onevenredigheid. Het betreft immers een betrokkene die volledig afhankelijk is van de overheid voor zijn bestaan en die door de handelwijze van verweerder bewust in bewijsnood gebracht.
10. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar een goede kans van slagen heeft.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen, in die zin dat aan verweerder wordt opgedragen verzoeker met ingang van 16 juni 2022 bijstand ter hoogte van 90% van de voor hem geldende norm te betalen.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,00. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen verzoeker met ingang van 16 juni 2022 bijstand ter hoogte van 90% van de voor hem geldende norm te betalen, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,00 aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.