ECLI:NL:RBNHO:2022:12424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
9769727 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd voor verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig en handhaafde de beslissing. De kantonrechter oordeelde dat kennisneming van de foto van de gedraging noodzakelijk was voor de beoordeling van de zaak, maar deze foto was niet in het dossier aanwezig, wat in strijd was met artikel 10 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Hierdoor verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond en vernietigde de beslissing van de officier van justitie.

Daarnaast werd er een verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, omdat betrokkene in het gelijk werd gesteld. De kantonrechter stelde de proceskosten vast op een totaalbedrag van € 1.164,75, waarbij rekening werd gehouden met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de toekenning van proceskosten voor telefonisch horen. Betrokkene stelde ook dat de officier van justitie niet tijdig had beslist op het beroep, wat leidde tot een dwangsom van € 92,00. De kantonrechter wees deze dwangsom toe, maar wees het verzoek om wettelijke rente over de dwangsom af, omdat deze onder de drempel van € 10,- bleef. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Voogd, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9769727 \ WM VERZ 22-290
CJIB-nummer : 238254592
Uitspraakdatum : 20 mei 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Salus Juridische Diensten

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 mei 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek op vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In deze zaak bevat de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, slechts een weergave van het overtreden wetsartikel, de opgave van de RDW en het geslacht van de betrokkene. De verklaring van de verbalisant houdt niet in dat er een foto van de gedraging beschikbaar is. Dat de overtreding met een fotocamera is geregistreerd, is in de beroepsfase bij de kantonrechter gebleken. Maar ook bij de kantonrechter bevindt de foto zich niet in het dossier.
De kantonrechter acht voor de beoordeling van onderhavige zaak kennisneming van de gedraging gemaakte foto noodzakelijk. Deze foto bevindt zich echter, in strijd met artikel 10 van de Wahv, niet in het dossier. De kantonrechter zal de officier van justitie in dit stadium van de procedure daarvoor niet meer de gelegenheid bieden. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.164,75. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 379,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
Gemachtigde van betrokkene beroept zich tevens op de omstandigheid dat de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft beslist op het beroep van de betrokkene, zodat volgens betrokkene, de officier van justitie gedurende 4 dagen een dwangsom is verbeurd.
Uit het dossier blijkt hieromtrent het volgende. De officier van justitie heeft als uitgangspunt genomen dat op 21 juni 2021 de ingebrekestelling is ontvangen, terwijl gemachtigde van betrokkene de officier van justitie digitaal (ECLI:NL:GHARN:2012:BX7754) in gebreke heeft gesteld op 17 juni 2021, zodat er uiterlijk op 1 juli 2021 beslist had moeten worden. De officier van justitie heeft vervolgens op 5 juli 2021 beslist. Op grond van artikel 4:17 Awb is in dit geval een dwangsom verschuldigd van 4 dagen. De kantonrechter wijst een dwangsom toe van € 92,00 (4 x € 23,00).
Ten aanzien van de wettelijke rente over de dwangsom overweegt de kantonrechter dat de artikelen 4:97 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn. Ingevolge artikel 4:98, tweede lid, van deze wet is de wettelijke rente niet verschuldigd als het bedrag ervan bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 20,- of als het bestuursorgaan de schuldenaar is € 10,- (zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2020:9662). De wettelijke rente over de dwangsom bedraagt minder dan € 10,-. De kantonrechter neemt daarom aan dat de wettelijke rente niet verschuldigd is. Deze zal dus niet worden toegewezen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 785,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;
‒ stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 92,00 en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan betrokkene dient te voldoen;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de wettelijke rente over de dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: