Op 20 juli 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechter in een belastingzaak. Verzoeker had op 27 juni 2022 schriftelijk verzocht om wraking van mr. B. van Walderveen, de rechter die op 15 juni 2022 de hoofdzaak had behandeld. Verzoeker was aanwezig bij deze zitting, waar de belastingdienst vertegenwoordigd was door twee personen. De rechtbank had op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in de hoofdzaak, welke uitspraak op 23 juni 2022 aan verzoeker was toegezonden. Na de uitspraak verzocht de wrakingskamer verzoeker om binnen een week aan te geven of hij het wrakingsverzoek wilde handhaven, maar verzoeker reageerde niet tijdig. Pas op 14 juli 2022 liet hij weten het verzoek te handhaven, met een nadere motivering.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconstateerd dat verzoeker vooral klachten had over de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak. Hij beschuldigde de rechter van partijdigheid, omdat deze enkele van zijn standpunten niet had behandeld, verzoeker geen stukken had toegestuurd, en de rechter zich niet had verdiept in verzoekers verzoek om van de fraudelijst te worden gehaald. De wrakingskamer oordeelde dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek tot wraking moet worden gedaan voordat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Aangezien de uitspraak al had plaatsgevonden, was het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en kwam niet toe aan een inhoudelijke behandeling. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.