In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een proceskostenvergoeding die was toegekend door de officier van justitie. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had daartegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond en kende een proceskostenvergoeding van € 405,75 toe. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de officier van justitie de proceskosten onjuist had vastgesteld, omdat de zaak ten onrechte als samenhangend met andere zaken was aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 december 2022 werd deze kwestie besproken, waarbij zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren.
De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie terecht had besloten dat de zaken als samenhangend moesten worden behandeld, omdat de beroepschriften identiek waren en er geen inhoudelijke gronden waren ingediend. De gemachtigde had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat er geen sprake was van samenhang. De kantonrechter concludeerde dat de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek waren en dat er geen reële extra inspanning was geleverd. Daarom werd het beroep tegen de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard en werd het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt. De procedure in hoger beroep is in beginsel schriftelijk, tenzij anders verzocht.