In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot een proceskostenvergoeding. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 2 december 2022, waarbij zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van betrokkene aanwezig waren.
De officier van justitie had de boete vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 405,75 toegekend. Het beroepschrift van de gemachtigde van betrokkene richtte zich enkel op de toekenning van deze proceskostenvergoeding. De gemachtigde voerde aan dat de officier van justitie ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een samenhangende zaak met 19 andere zaken, en dat de beroepschriften niet identiek waren. De vertegenwoordiger van de officier van justitie stelde echter dat de zaken terecht als samenhangend waren beschouwd, omdat er identieke pro forma beroepen waren ingediend zonder inhoudelijke gronden.
De kantonrechter concludeerde dat de officier van justitie de zaken terecht als samenhangend had aangemerkt, gezien de identieke beroepschriften en het ontbreken van aanvullende gronden. De kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek waren en dat er geen reële extra inspanning was geleverd. Daarom werd het beroep tegen de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard en werd het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.