In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene wegens het niet verlenen van voorrang aan bestuurders op een voorrangsweg. Betrokkene had een boete ontvangen en daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 7 juni 2022 was de gemachtigde van betrokkene aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van de officier van justitie. De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant niet had vermeld waar hij zich bevond en dat er geen bewijs was voor de aanwezigheid van bord B6. De vertegenwoordiger van de officier van justitie handhaafde het standpunt dat betrokkene voorrang had moeten verlenen en dat er geen reden was om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen en was niet op de zitting verschenen om een toelichting te geven. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.