In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in Haarlem, op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van het parkeren van een voertuig op een plaats die bestemd is voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. Betrokkene was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie, die het beroep tegen de boete ongegrond had verklaard. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 26 augustus 2022 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en op basis van de beschikbare stukken, waaronder de verklaring van de verbalisant, geconcludeerd dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Betrokkene had onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die aanleiding gaven om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen.
Betrokkene stelde in het beroepschrift dat er gedurende de hele dag sprake was van laden en lossen. De kantonrechter verwees naar een definitie van de Hoge Raad over onmiddellijk laden en lossen, en concludeerde dat er gedurende een periode van 10 minuten geen activiteiten rond het voertuig waarneembaar waren. Dit leidde tot de conclusie dat er niet in overeenstemming met de definitie van de Hoge Raad was gehandeld. De kantonrechter oordeelde ook dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de overheid het recht heeft om te controleren of weggebruikers zich aan de verkeersvoorschriften houden.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de opgelegde boete. Hoger beroep tegen deze uitspraak kan worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na de dag van toezending.