ECLI:NL:RBNHO:2022:12312

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
HAA 21/3993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering vergrijpboete tot nihil wegens lagere boetegrondslag in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2022, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan eiseres voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, met een belastbare winst van € 38.777 en een vergrijpboete van € 3.860. Eiseres had bezwaar gemaakt, dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar de boete werd verminderd tot € 3.640. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank beoordeelt of de opgelegde vergrijpboete terecht was. De inspecteur had de boete gebaseerd op opzet, omdat eiseres bewust de huuropbrengsten niet in de aangifte had opgenomen. Tijdens de zitting op 19 oktober 2022 werd het beroep behandeld, waarbij de rechtbank constateerde dat de boetegrondslag onjuist was berekend. De inspecteur had ten onrechte een verkapte winstuitdeling in 2014 van € 98.974 aangenomen, terwijl dit bedrag deels betrekking had op het belastingjaar 2013. Hierdoor werd de boetegrondslag nihil, wat leidde tot de conclusie dat de vergrijpboete ook tot nihil moest worden verminderd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betrof, en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3993

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] ), eiseres

(gemachtigde: mr. [naam 1] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 12 juni 2021.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 38.777 en een belastbaar bedrag van nihil. Tevens is bij boetebeschikking een vergrijpboete ten bedrage van € 3.860 opgelegd.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op de navorderingsaanslag en het bezwaar tegen de vergrijpboete gegrond verklaard en de boete verminderd tot een bedrag van € 3.640.
Eiseres heeft een beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] namens eiseres, bijgestaan door de gemachtigde, en drs. [naam 3] , mr. [naam 4] en [naam 5] namens verweerder.
Dit beroep is gezamenlijk behandeld met de zaaknummers HAA 21/3943, HAA 21/3945, HAA 21/3947 en HAA 21/3953 t/m HAA 21/3956.

Feiten

1. Eiseres is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ). Eiseres houdt zich bezig met verhuur van onroerende zaken en beheeractiviteiten ten behoeve van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] handelt in nieuwe en gebruikte personenauto’s. De vennootschappen vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting en voor de omzetbelasting.
2. [naam 2] ( [naam 6] ) is enig aandeelhouder, bestuurder en werknemer van eiseres.
3. Verweerder heeft met dagtekening 20 januari 2017 een verzoek om informatie vooruitlopend op een in te stellen boekenonderzoek verstuurd naar eiseres en [bedrijf 1] . In deze brief is een boekenonderzoek naar de aangifte vennootschapsbelasting 2014 van eiseres en de aangiften omzetbelasting en loonheffingen over het tijdvak 2014 van beide vennootschappen aangekondigd. Het boekenonderzoek is aangevangen op 30 maart 2017. Gedurende het onderzoek is de reikwijdte ervan uitgebreid tot de jaren 2012 tot en met 2017.
4. Het concept-rapport van het boekenonderzoek is bij brief met dagtekening 3 april 2019 aan eiseres verzonden. In dit concept-controlerapport is aangekondigd dat verweerder voornemens is een vergrijpboete bij de aanslag Vpb 2014 op te leggen.
5. Verweerder heeft het definitieve rapport van het boekenonderzoek bij brief met dagtekening 13 augustus 2019 aan eiseres verzonden. In dit rapport is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“3. Administratie
3.1
Algemeen
De heer [naam 6] maakt de inkoop- en verkoopfacturen op en houdt het kasboek bij. De overige administratie wordt eenmaal per week verzorgd door mevrouw [naam 7] (werkneemster).
(…)
3.3
Accountant
(…)
De financiële administratie wordt verzorgd door de belastingplichtige.
De accountant verzorgt:
- de loonadministratie;
- de aangiften vennootschaps- en loonbelasting;
- het opmaken en indienen van de jaarstukken.
De accountant heeft de jaarrekening samengesteld. De accountant geeft geen fiscale adviezen.
(...)
5. Fiscale resultatenrekening
5.1.1
Benzinepomp
(..)
In de administratie van de belastingplichtige komt de opbrengst van de verhuur niet naar voren. Uit de administratie is ook niet gebleken dat de heer [naam 6] het perceel huurt van [eiseres] B.V.
De heer [naam 6] heeft verklaard dat hij de huuropbrengsten in privé ontvangt en dan door boekt naar de Beheer B.V. Deze informatie is niet juist.
Op 7 september 2017 gaf de heer [naam 6] aan dat de huur één op één naar het autobedrijf werd doorbetaald, maar dat daar enige tijd tussen kan zitten. Na onderzoek is echter niet gebleken dat de huuropbrengsten in 2014 zijn doorgestort naar de [bedrijf 1] B.V.
Mevrouw [naam 7] boekt de bedragen die de heer [naam 6] naar de B.V. overmaakt in RC. Aan het einde van het jaar vindt geen correctieboeking plaats inzake de verhuur aan [bedrijf 2] . De heer [naam 6] heeft verteld dat de accountant niet op de hoogte is van de verhuur van de bezinepomp.
(…)
Uit derden informatie blijkt dat over de periode april 2013 tot en met 15 september 2017 aan [bedrijf 2] is gefactureerd voor de onderstaande bedragen:
Jaar Omzet (excl. BTW) BTW*
2014 € 98.973,16 € 20.784,36
2015 € 56.835,14 € 11.935,38
2016 € 59.541,33 € 12.503,68
2017 € 49.569,18 € 10.409,53
Totaal € 264.918,81 € 55.632,95
(…)
Nu de bestuurder/directeur en enig aandeelhouder dezelfde persoon betreft, zijn zowel de aandeelhouder als belastingplichtige op de hoogte van het feit dat de verhuuropbrengst van het perceel niet ten goede komt aan belastingplichtige die eigenaar van de grond is, maar dat er bewust voor gekozen is dit voordeel aan de aandeelhouder te doen toekomen.
In de verhouding werknemer werkgever zal zich een dergelijke handelwijze niet voordoen. Er is sprake van een uitdeling van winst ter zake van de hoogte van de niet verantwoorde huuropbrengsten.
Door deze inkomsten niet in de aangifte op te nemen kan het niet anders zijn dat zowel belastingplichtige als de directeur grootaandeelhouder (DGA) zich ervan bewust zijn geweest dat er te weinig belasting wordt betaald. Omdat belastingplichtige en de heer [naam 6] op de hoogte zijn geweest van de fiscale gevolgen van hun handelen wordt er naast de correctie in de vennootschapsbelasting een uitdeling gesteld in box 2 van de aangifte inkomstenbelasting 2014 en 2015. Voor het jaar 2014 bedraagt de uitdeling € 98.973 en voor het jaar 2015 € 56.853. Voor de vennootschapsbelasting behoren deze uitdelingen van winst tot de niet aftrekbare bedragen.
(…)
11 Boete
(…)
11.1
Boete vennootschapsbelasting
Voor de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2014 is de boete gebaseerd op artikel 67e van de AWR en § 25 en § 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Omdat de gedraging als opzet kwalificeert bedraagt de boete 50%. De motivering van de boete luidt als volgt:
Belastingplichtige wist dat zij haar aandeelhouder bevoordeelde door hem in de gelegenheid te stellen de huuropbrengsten die haar toekwamen door hem te laten genieten. De vennootschap heeft er bewust voor gekozen deze huuropbrengsten niet in de aangifte te verantwoorden en daardoor te weinig belasting te betalen. Deze handelswijze kwalificeert als opzet.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door de hoogte van de navorderingsaanslag, dan wel indien er verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen. Dit laatste is in dit onderzoek het geval. Dat betekent dat de boete wordt bepaald aan de hand van de berekening van de aanslag waarbij geen rekening wordt gehouden met de nog te verrekenen verliezen.
(…)
De boete inzake de omzetcorrectie naar aanleiding van de niet verantwoorde omzet inzake de verkoop van een viertal auto’s in 2014 bedraagt 25%. De boete is gebaseerd op artikel 67e van de AWR en § 25 en § 27 van het BBBB.
Het is belastingplichtige kwalijk te nemen dat hij zijn administratie niet zodanig op orde heeft dat een dergelijke omissie zich niet voor kan doen. Er dient voldoende zorgvuldigheid te worden betracht om dit te voorkomen. Nu dit onvoldoende is gewaarborgd is dit belastingplichtige aan te rekenen. Er is sprake van ernstige nalatigheid gelijk te stellen met een geval van grove schuld.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door de hoogte van de navorderingsaanslag, dan wel indien er verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen. Dit laatste is in dit onderzoek het geval. Dat betekent dat de boete wordt bepaald aan de hand van de berekening van de aanslag waarbij geen rekening wordt gehouden met de nog te verrekenen verliezen.”
6. Verweerder heeft met dagtekening 14 september 2019 een navorderingsaanslag Vpb 2014 opgelegd. De belastbare winst is daarbij vastgesteld op € 38.777 en het belastbaar bedrag op nihil vanwege te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren. Tevens is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 3.860.
7. Verweerder heeft op 4 oktober 2019 een bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Eiseres heeft haar bezwaar op 27 november 2019 gemotiveerd.
8. Verweerder heeft aan eiseres een voorgenomen uitspraak op bezwaar met dagtekening 1 mei 2020 verzonden, inhoudende niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar voor zover dat ziet op de navorderingsaanslag en gegrondverklaring van het bezwaar voor zover het ziet op de vergrijpboete.
9. Eiseres heeft per brief met dagtekening 16 juni 2020 gereageerd op de voorgenomen uitspraak op bezwaar en daarin medegedeeld het niet eens te zijn met de voorgenomen uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 2 oktober 2020 hierop gereageerd.
10. Verweerder heeft met dagtekening 10 mei 2021 een motivering van de uitspraak op bezwaar verzonden. De uitspraak op bezwaar is met dagtekening 12 juni 2021, overeenkomstig de vooraankondiging, gedaan. Verweerder heeft daarbij de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 3.640.

Het geschil

11. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en naar het juiste bedrag een vergrijpboete heeft opgelegd. Het beroep richt zich niet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
12. Artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), eerste, tweede en vierde lid, luiden als volgt:
“1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem […] een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door:
a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel
b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen;
een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
[…]
4. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen navorderingsaanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het vaststellen van de navorderingsaanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.”
Vergrijpboete
13. Verweerder heeft op grond van artikel 67e van de Awr een vergrijpboete ten bedrage van € 3.649 opgelegd omdat het volgens verweerder aan de opzet, dan wel grove schuld van eiseres te wijten is dat de aanslag Vpb 2014 tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
14. Verweerder gaat uit van een boetegrondslag van € 7.720, dit is volgens hem het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verrekenbare verliezen. Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat bij de berekening van de boete ten onrechte is uitgegaan van een verkapte winstuitdeling in 2014 van € 98.974 in plaats van € 53.973, omdat een bedrag van € 45.000 ziet op het belastingjaar 2013. Dit in ogenschouw nemende is het belastbaar bedrag voor verliesverrekening nihil en daarmee is de grondslag voor de vergrijpboete eveneens nihil. Zodoende dient de vergrijpboete verminderd te worden tot nihil.
15. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
16. Voor de proceskostenvergoeding merkt de rechtbank de beroepen van eiseres met de zaaknummers HAA 21/3993 (onderhavige zaak) en de beroepen van [naam 2] met zaaknummers HAA 21/3953 t/m HAA 21/3956 aan als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat al een proceskostenvergoeding in de zaken met nummer HAA 21/3953 t/m 21/3956 is toegekend, kent de rechtbank in deze zaak geen proceskostenvergoeding toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover zij de boetebeschikking betreft en handhaaft deze voor het overige;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. C. Maas en
mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.