ECLI:NL:RBNHO:2022:12268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22/5239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwstop opgelegd door gemeente Zaanstad

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 28 november 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die een voormalig schoolgebouw in Zaanstad hebben gekocht, hebben bezwaar gemaakt tegen een bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders is opgelegd. Deze bouwstop is ingesteld omdat er vermoedelijk asbest is verwijderd zonder de juiste beschermingsmaatregelen, en omdat er zonder vergunning bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 14 november 2022 behandeld, waarbij zowel de verzoekers als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overweegt dat de bouwstop gerechtvaardigd is, gezien de acute gevaren die de aanwezigheid van asbest met zich meebrengt. Verzoekers hebben betoogd dat hun werkzaamheden vergunningsvrij zijn, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan, dat wonen op het perceel uitsluit. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoekers niet de vereiste omgevingsvergunning hebben aangevraagd en dat hun argumenten over de vergunningsvrijheid niet opgaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het college terecht heeft ingegrepen om de veiligheid te waarborgen en dat er geen aanleiding is om de bouwstop op te heffen.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wet- en regelgeving omtrent bouwactiviteiten en de bescherming van de omgeving tegen mogelijke gevaren, zoals asbest. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. Deze uitspraak is definitief en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5239

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2022 in de zaak tussen

1. [verzoeker 1] ,

2. [verzoeker 2] ,

3. [verzoeker 3]

4. [verzoeker 4]uit [plaats 1] , verzoekers
gemachtigde: [gemachtigde] , familielid van verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,

hierna: het college
gemachtigde: mr. F.P. Brouwer, juridisch adviseur in dienst van de gemeente.

Inleiding en procesverloop

1.1
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers hangende het bezwaar van verzoekers tegen het op 18 oktober 2022 op schrift gestelde besluit van het college waarbij aan verzoekers een bouwstop is opgelegd inhoudende dat zij alle bouw- en sloopwerkzaamheden op het adres [het perceel] (hierna ook: het perceel) met onmiddellijke ingang moeten staken en gestaakt houden op straffe van een dwangsom van € 80.000,- ineens.
1.2
Verzoekers hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers sub 2 en 4, bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigde van het college, samen met J. de Boer, gedetacheerd als beleidsmedewerker bij de afdeling gebruikstoezicht van de gemeente, en S.J.P. Gildemijer, toezichthouder in dienst van de gemeente.

Feiten, achtergrond en totstandkoming van het besluit

2.1
Verzoekers hebben op 22 februari 2022 het voormalige schoolgebouw aan de [het perceel] gekocht. De vorige eigenaar gebruikte het gebouw ten behoeve van zijn dansschool en verhuurde een gedeelte aan de gemeente Zaanstad om te gebruiken als kleuterschool. Hij bewoont – nog steeds – het deel van het gebouw, waaraan het huisnummer [nummer 1] is toegekend. Sinds verzoekers het gebouw gekocht hebben staat het gebouw overigens, dus het deel waaraan huisnummer [nummer 2] is toegekend, leeg en wordt het niet meer gebruikt voor een maatschappelijke functie.
2.2
Verzoekers hebben verschillende bouw- en sloopwerkzaamheden uitgevoerd in het gebouw met de intentie er in totaal 4 woonruimten te realiseren. Op 7 oktober 2022 en 11 oktober 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente controles uitgevoerd. Hij constateerde dat er zonder sloopmelding sloopwerkzaamheden zijn verricht en dat er zonder omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden zijn en worden uitgevoerd, waarbij mogelijk asbest is vrijgekomen. Hij heeft die dagen aan verzoekers mondeling een bouwstop opgelegd.
2.3
Het college heeft de bouwstop in zijn besluit van 18 oktober 2022 op schrift gezet. Volgens het college was het noodzakelijk om direct een bouwstop op te leggen omdat er vermoedelijk asbest is verwijderd zonder beschermde maatregelen waardoor sprake is van een gevaarlijke situatie. Ingevolge artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) is het verboden om zonder sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 sloopafval zal bedragen. Volgens verweerder kwam er meer dan 10 m³ sloopafval vrij. Verzoekers hebben, aldus verweerder, evenmin een asbestinventarisatie verricht of een rapport daarover opgesteld, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Verder is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omdat zonder vergunning bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Er is ook sprake van een overtreding van het bepaalde onder c in voornoemd artikellid omdat woningen bouwen en op die plaats wonen in strijd is met de daar geldende bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Voor het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan is daarom ook een omgevingsvergunning vereist. Een vrijstelling van die vergunningplicht is volgens het college niet aan de orde. Volgens het college creëren verzoekers met de werkzaamheden een vrijwel onomkeerbare situatie. Om die reden en omdat sprake is van acuut gevaar vanwege het mogelijk vrijkomende asbest, ziet het college aanleiding voor direct ingrijpen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de ter plaatse geldende ‘Beheersverordening Zaandam Oud-West’ zijn de voorschriften en plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan ‘Zaandam Oud West’ van (overeenkomstige) toepassing op het perceel. Hierna zal de voorzieningenrechter dat planologisch regelkader voor het perceel samengevat aanduiden als: het bestemmingsplan. Blijkens de planregels heeft het perceel de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. In artikel 12.1 van het bestemmingsplan is bepaald, voor zover van belang, dat deze bestemming bedoeld is voor maatschappelijke voorzieningen. Niet is in geschil dat die bestemming wonen uitsluit.
5. Verzoekers vrezen dat het pand gekraakt wordt of dat daar wordt ingebroken als zij geen verdere werkzaamheden mogen uitvoeren. Verzoekers hebben daarom, zo stellen zijn, spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening die het bij de bouwstop opgelegde verbod om door te bouwen, opheft. Verzoekers betwisten dat sprake is van een overtreding. De bouwactiviteiten zijn volgens hen vergunningsvrij op grond van artikel 3, aanhef en onder 8, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) omdat volgens hen geen veranderingen worden aangebracht in de draagconstructie of de brandcompartimentering en de bebouwde oppervlakte en bouwvolume niet worden uitgebreid. Het is de bedoeling om vier woningen te realiseren zodat verzoekers 1, 2 en 4 en de jongste, nog minderjarige zoon van verzoeker 3, ieder hun eigen woonruimte in het voormalige schoolgebouw krijgen en daar gaan wonen. Dat is weliswaar in strijd met het bestemmingsplan en om die reden hebben verzoekers in augustus 2022 – voor de tweede maal - een omgevingsvergunning aangevraagd. Desalniettemin mogen de werkzaamheden vergunningsvrij worden uitgevoerd, omdat bij weigering van de gevraagde omgevingsvergunning de vier appartementen kunnen worden omgezet in maatschappelijke units overeenkomstig het bestemmingsplan, aldus verzoekers. De jonge mensen hebben reeds ideeën over het gebruik van dergelijke units, zoals zij die ter zitting hebben toegelicht. Verder betwisten verzoekers dat er asbest is geconstateerd op de plekken zoals aangegeven in het constateringsrapport van de toezichthouder van 7 oktober 2022. Tijdens de controle heeft de toezichthouder aan verzoekers een asbestinventarisatierapport van 16 december 2019 overhandigd dat geldig is tot 16 december 2022, waaruit wel blijkt dat toen asbest is gevonden, maar die is volgens verzoekers door de gemeente als huurder eerder al verwijderd. Inmiddels hebben verzoekers ook een eigen asbestinventarisatie laten uitvoeren waaruit blijkt dat er nog steeds asbest in het pand aanwezig is, echter op andere plekken dan door de toezichthouders aangewezen. Verzoekers hebben een afspraak gemaakt om de asbest op korte termijn te laten verwijderen. Wat betreft het sloopafval is volgens verzoekers ook geen sprake van een overtreding omdat een deel wordt hergebruikt en de hoeveelheid afval minder is dan 5 m3, zo blijkt uit een door verzoekers gemaakte berekening.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het college heeft gemotiveerd dat de acute aanleiding voor de bouwstop de aanwezigheid van asbest is. Verzoekers hebben weliswaar betwist dat er nog asbest aanwezig was in of onder het (vloer)zeil dat reeds eerder was verwijderd, maar hebben ter zitting bevestigd dat uit de nadien in opdracht van hen uitgevoerde asbestinventarisatie is gebleken dat er (ook) asbest aanwezig is achter het tegelwerk van de toiletten en ook in een bijgebouw. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen reden voor twijfel dat verweerder op 7 en 11 oktober 2022 terecht constateerde dat artikel 1.26 van het Bouwbesluit bij verdere werkzaamheden kan worden overtreden, terwijl een complete asbestinventarisatie aan verweerder niet was overgelegd en kon het college op die grond een bouwstop opleggen. Of op grond van het ontbreken van een sloopmelding in verband met de hoeveelheid te verwachten sloopafval nog een bouwstop kon worden opgelegd, kan de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande onbesproken laten.
6.2
Met betrekking tot de werkzaamheden gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat die gericht zijn op het realiseren van vier woonruimten. Dit blijkt uit de overgelegde tekeningen en de toelichting van verzoekers ter zitting dat het de bedoeling is om woningen te realiseren voor de vier jonge mensen. Er is een afspraak gemaakt met de notaris om de vier jongeren ieder eigenaar, althans zakelijk gerechtigde, van hun eigen woonruimte, c.q. appartement, te maken. Tussen partijen is niet in geschil dat wonen niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Het perceel gaan gebruiken voor wonen is dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c,Wabo. Verzoekers weten dat ook. Zij hebben immers een omgevingsvergunning aangevraagd om van die bepaling te kunnen afwijken. Op die aanvraag is nog niet beslist zodat verzoekers begonnen zijn met bouwen zonder omgevingsvergunning. Dat is verboden op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo. Hun standpunt dat de werkzaamheden vergunningsvrij zijn op grond van artikel 3, aanhef en onder 8, van Bijlage II Bor volgt de voorzieningenrechter reeds niet omdat in het eerste lid van artikel 5 als voorwaarde voor toepassing van de vrijstellingsbepaling staat dat bij toepassing van artikel 3 het aantal woningen gelijk blijft. Aan die voorwaarde is niet voldaan, omdat vier woningen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft het college terecht gewezen op het tweede lid van artikel 5 van Bijlage II Bor waarin staat dat artikel 3 (ook) niet van toepassing is bij activiteiten die in strijd met artikel 2.1 van de Wabo plaatsvinden. Het bouwen en realiseren van woningen is immers in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien is een bouweis, zo lichtte verweerder ter zitting nog toe, dat elke woonruimte een eigen brandcompartiment moet zijn, zodat hun stelling dat zij de brandcompartimentering niet willen veranderen ook op gespannen voet met de bouwregelgeving staat.
6.3
De stelling van verzoekers dat zij de woningen kunnen omzetten in ‘maatschappelijke units’ als het college niet bereid is om mee te werken aan het plan om woningen te realiseren, doet aan het voorgaande niet af omdat de werkzaamheden op dit moment gericht zijn op het realiseren van woningen. Dat betekent dat verzoekers artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, Wabo overtreden als zij verder bouwen zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Omdat verzoekers meermalen hebben aangegeven dat zij de werkzaamheden willen voortzetten zonder de uitkomst van de vergunningaanvraag af te wachten, is er voor het college voldoende aanleiding daar tegen op te treden door onmiddellijke oplegging van een bouwstop.
6.4
Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd dat zij er belang bij hebben om verder te gaan met de werkzaamheden omdat het pand anders leeg staat en een risico bestaat op kraken of inbraken. Dat belang weegt in dit geval niet zwaarder dan het voorkomen van een situatie waarin een bouw wordt voltooid waarvoor de vereiste vergunning niet is verleend en bovendien sprake is van een gevaarlijke bouwsituatie door de aanwezigheid van asbest. Daarbij weegt mee dat in het ambtelijk traject reeds te kennen is gegeven dat er vooralsnog geen bereidheid bestaat mee te werken aan afwijking van de bestemming om in het gebouw te gaan wonen, zodat er ook thans geen reëel zicht op legalisatie is. De voorzieningenrechter weegt voorts mee dat niet is gebleken dat de bouwstop verzoekers ervan weerhoudt om het pand te beveiligen tegen kraken of anderszins ongewenst gebruik door derden.
6.5
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorziening te treffen. Er is ook geen grond voor enige proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.