In deze zaak vordert [eiseres], de dochter, dat haar vader het saldo van haar spaarrekening terugbetaalt, evenals de bedragen die hij op kwartaalbasis had moeten storten. De vader heeft in 2014 de spaarrekening opgeheven en het saldo overgemaakt naar zijn eigen rekening. Hoewel de vader erkent dat [eiseres] recht heeft op het saldo, stelt hij dat hij al een deel daarvan aan haar heeft voldaan. De kantonrechter wijst dit verweer af en oordeelt dat de vader onrechtmatig heeft gehandeld door de spaarrekening op te heffen zonder toestemming van [eiseres]. De kantonrechter oordeelt dat de vader het volledige saldo van € 3.566,60 aan [eiseres] moet terugbetalen, plus wettelijke rente vanaf de datum van opname van het geld.
Daarnaast vordert [eiseres] ook de achterstallige stortingen die de vader had moeten doen op de spaarrekening. De vader had volgens het echtscheidingsconvenant de verplichting om € 45,- per kwartaal te storten. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vader in totaal 33 kwartalen had moeten storten, wat neerkomt op een bedrag van € 1.485,-. Ook hierover moet de vader wettelijke rente betalen vanaf de datum van de dagvaarding. De hogere vordering van [eiseres] wordt afgewezen, omdat zij niet voldoende heeft onderbouwd waarom zij recht heeft op een hoger bedrag.
De vader wordt verder veroordeeld in de proceskosten van [eiseres], die zijn vastgesteld op € 993,49. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter op 21 december 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad.