ECLI:NL:RBNHO:2022:12228

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/15/334499 / JU RK 22-1826
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en om de uithuisplaatsing bij de vader, die het ouderlijk gezag uitoefent. De ouders hebben in het vrijwillig kader hulpverlening ontvangen van het Wijkteam van de gemeente, maar hebben ervaren dat zij weinig invloed hadden op de beslissingen van de hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de emotionele veiligheid van [de minderjarige] en dat de hulpverlening te lang heeft geduurd zonder dat er duidelijke communicatie was over zijn verblijfplaats.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders hun zorgen geuit over de huidige situatie van [de minderjarige] bij [stichting]. De moeder heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar heeft ook aangegeven dat zij een zorgvuldige herbeoordeling van haar mogelijkheden wenst. De vader heeft aangegeven dat hij hoopt dat [de minderjarige] bij hem kan wonen, maar dat er ook behoefte is aan een onafhankelijke derde om de ouders te begeleiden in hun communicatie en besluitvorming.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen en om de ouders te ondersteunen in hun zorg voor hem. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de Raad opgedragen om aanvullend onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van beide ouders om zorg te dragen voor [de minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat [de minderjarige] zo snel mogelijk in een veilige omgeving kan verblijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334499 / JU RK 22-1826
Datum uitspraak: 23 december 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.J.M. Plat, te Den Helder,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan: de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 5 december 2022, ingekomen bij de griffie op 5 december 2022;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen per mail bij de griffie op 20 december 2022;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen per mail op 23 december 2022.
1.2.
Op 23 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de heer [naam] namens de Raad;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. N.J.M. Plat.
1.3.
De GI heeft de griffie van de rechtbank voorafgaand aan de mondelinge behandeling bericht niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds juni 2020 in het vrijwillig kader bij [stichting] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast wordt de uithuisplaatsing verzocht van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de ouder met gezag, te weten de vader. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de Raad dat hulpverlening al langere tijd betrokken is, maar dat het lang heeft geduurd voordat onderzoeken zijn opgestart. [de minderjarige] woont al ruim 2,5 jaar niet meer bij zijn ouders, zonder dat voor hem duidelijk was waarom. Hieraan is aandacht besteed in de speltherapie. Het Boog-onderzoek heeft onvolledig plaatsgevonden en beide ouders zijn het niet (geheel) eens met de uitkomst van het onderzoek. Besloten is om toe te werken naar de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Het is belangrijk dat [de minderjarige] toestemming van zijn beide ouders krijgt om bij zijn vader te gaan wonen, zodat hij met beide ouders onbelast contact kan hebben. De moeder stemt echter niet in met plaatsing van [de minderjarige] bij de vader.
3.3.
De ouders krijgen inmiddels hulpverlening. Zij hebben gewerkt aan hun onderlinge communicatie en het vergroten van het vertrouwen in elkaar als opvoeder. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, is dit nog kwetsbaar. Onduidelijk is of de ouders in staat zijn het belang van [de minderjarige] voorop te stellen en beslissingen in zijn belang te nemen als zij samen de zorg en opvoeding van [de minderjarige] dragen. Een gezinsvoogd is noodzakelijk voor als er misverstanden ontstaan tussen partijen of zij afspraken niet goed nakomen. Binnen de ondertoezichtstelling dient de plaatsing bij vader te worden begeleid en gewaarborgd en dient de omgang met de moeder te worden vormgegeven.
3.4.
De moeder is het niet eens met de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Om die reden is een machtiging uithuisplaatsing nodig, zodat [de minderjarige] duidelijkheid en rust krijgt over zijn verblijfplaats en hij zich veilig kan ontwikkelen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder
4.1.
De moeder is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Zij erkent de ontwikkelingsbedreigingen zoals door de Raad zijn benoemd. De moeder voelt zich onvoldoende gehoord door de betrokken hulpverlening vanuit de gemeente en vindt het belangrijk dat er een onafhankelijke derde komt die de ouders kan helpen en die het belang van [de minderjarige] voorop stelt.
4.2.
De moeder heeft geaccepteerd dat [de minderjarige] nu bij zijn vader zal gaan wonen, maar zij wil dat er een zorgvuldige (her)beoordeling wordt gemaakt van haar mogelijkheden, temeer omdat zij het gevoel heeft dat zij haar situatie de afgelopen jaren positief heeft veranderd. Indien [de minderjarige] niet bij haar komt wonen, wil de moeder in ieder geval uitbreiding van de omgangsregeling.
De vader
4.3.
De vader vindt dat [de minderjarige] bij [stichting] te streng wordt opgevoed en dat [de minderjarige] zich niet passend bij zijn leeftijd gedraagt. Hij hoopt dat [de minderjarige] weer meer zijn eigen leven kan leiden en zichzelf kan zijn als hij bij de vader komt wonen.
4.4.
De vader vindt het belangrijk dat een onafhankelijk persoon betrokken raakt, nu [de minderjarige] weg gaat bij [stichting] , hulpverlening vanuit de BOR wordt afgerond en de gemeente niet mag beslissen over [de minderjarige] . Deze onafhankelijke derde kan beslissingen nemen in het belang van [de minderjarige] als ouders er samen niet uitkomen. De vader begrijpt dat de moeder een herziening wil van het Boog-onderzoek en hij staat daar ook achter. Hij vindt het belangrijk dat de moeder en [de minderjarige] elkaar meer zien. Wel vraagt hij zich af waar [de minderjarige] moet gaan wonen als beide ouders in staat blijken om de zorg voor [de minderjarige] te dragen.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Gebleken is dat [de minderjarige] al op jonge leeftijd traumatische gebeurtenissen en wisselingen in verblijfplaats en opvoeder heeft meegemaakt. De ouders waren voor [de minderjarige] vanwege persoonlijke problematiek niet of onvoldoende beschikbaar. Ook konden ouders niet met elkaar communiceren. De ouders hebben op het persoonlijke vlak belangrijke stappen gezet en werken mee met hulpverlening om hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren, maar deze ontwikkeling is nog kwetsbaar. De GI kan de ouders helpen om gezamenlijk beslissingen te nemen over [de minderjarige] , waarbij zijn belang voorop staat en onduidelijkheden en discussies tussen de ouders op te lossen.
5.3.
Daarnaast zijn er zorgen over het te lange verblijf van [de minderjarige] bij [stichting] en dan met name over zijn emotionele veiligheid. Het is voor [de minderjarige] lange tijd niet duidelijk geweest waarom hij niet bij zijn ouders kon wonen en doordat de hulpverlening pas laat is ingezet, heeft de uithuisplaatsing langer geduurd dan nodig en goed was voor [de minderjarige] . Ook de ouders maken zich zorgen om het welzijn van [de minderjarige] bij [stichting] en de veranderingen die zij zien in zijn gedrag. De kinderrechter acht het van belang dat de GI monitort hoe [de minderjarige] zich de komende tijd ontwikkelt, zodat op tijd hulp kan worden ingeschakeld voor mogelijke schade aan zijn ontwikkeling die nu nog niet zichtbaar is.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Beide ouders stemmen in met de ondertoezichtstelling en staan achter de komst van een onafhankelijke derde die hen kan begeleiden. De ouders vinden het met name van belang dat er met een ondertoezichtstelling hulpverlening komt die wettelijk is genormeerd en periodiek moet worden getoetst, wat ouders in het vrijwillig kader hebben gemist. De kinderrechter gaat er vanuit dat de komende periode door de GI wordt bezien hoe het contact tussen de moeder en [de minderjarige] kan plaatsvinden en of uitbreiding mogelijk is.
Uithuisplaatsing
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders willen dat [de minderjarige] zo snel mogelijk weggaat bij [stichting] . De kinderrechter constateert dat op basis van het raadsrapport en de daaraan ten grondslag liggende stukken, op dit moment niet is komen vast te staan dat de moeder de zorg voor [de minderjarige] weer kan dragen. De hulpverlening heeft ingezet op plaatsing van [de minderjarige] bij de vader, wat nu ook door de Raad is verzocht. De moeder heeft verklaard dat zij zich erbij neerlegt dat [de minderjarige] (voorlopig) bij de vader wordt geplaatst, maar haar wens dat [de minderjarige] bij haar woont en zij voor hem zorgt, kan tot spanningen leiden. Om de rust en continuïteit voor [de minderjarige] te waarborgen, acht de kinderrechter de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij de vader verlenen.
5.6.
De kinderrechter zal de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing beperken tot zes maanden en het meer verzochte aanhouden. De ouders en de Raad zijn het erover eens dat [de minderjarige] zo snel mogelijk weg moet bij [stichting] en weer in een huiselijke omgeving moet verblijven. De beslissing om [de minderjarige] bij de vader te plaatsen en niet bij de moeder, is echter gebaseerd op het Boog-onderzoek, terwijl beide ouders vinden dat dit onderzoek niet zorgvuldig en niet volledig is uitgevoerd. Ook de Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek lang op zich heeft laten wachten en niet volledig is. De Raad heeft ter zitting toegezegd zich te zullen inspannen om een aanvullend onderzoek te (laten) verrichten. De kinderrechter acht het van belang dat een dergelijk aanvullend onderzoek plaatsvindt naar de mogelijkheden van beide ouders om de zorg voor [de minderjarige] te dragen, zodat op basis van volledige en actuele informatie kan worden bezien welke verblijfplaats voor [de minderjarige] het meest in zijn belang is en hoe het contact met zijn beide ouders moet worden vormgegeven.
5.7.
De kinderrechter zal daarom de beslissing voor het overige deel van het verzoek aanhouden, in afwachting van een aanvullend rapport van de Raad als hierboven beschreven, alsmede schriftelijk bericht van de GI over de stand van zaken. De Raad dient de kinderrechter daarbij tevens te berichten of het verzoek voor het resterende deel wordt gehandhaafd. Vervolgens zal de kinderrechter beslissen over de voortgang van de procedure.
5.8.
De kinderrechter overweegt ten overvloede nog als volgt. Hulpverlening in het vrijwillig kader, vanuit de gemeente, is al langere tijd betrokken bij het gezin. Kenmerk van dergelijke hulpverlening is dat het ouders in de uitoefening van hun gezag niet inperkt en dat ouders dus moeten instemmen met de geboden hulpverlening. Een meer dwingende vorm van hulpverlening is wettelijk geregeld in de vorm van kinderbeschermingsmaatregelen en biedt de nodige waarborgen aan de ouders. Gebleken is echter dat de hulpverlening in het vrijwillig kader ingrijpende beslissingen heeft genomen, zoals de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en de continuering daarvan, maar ook omtrent de omgang van [de minderjarige] met de ouders, terwijl de ouders daar niet steeds achter stonden. De ouders hebben geen reële mogelijkheid ervaren om invloed op deze beslissingen uit te oefenen en evenmin om de Raad te betrekken om zo de in de wet neergelegde waarborgen rondom kinderbeschermingsmaatregelen in te roepen. Ook hebben de ouders (met name de moeder) het gevoel dat geen regie is gevoerd en de betrokken gemeentes naar elkaar wijzen. Dit alles heeft tot gevolg gehad dat [de minderjarige] al meer dan 2,5 jaar niet bij zijn ouders woont, en [de minderjarige] ook volgens de Raad beschadigd is geraakt door de onduidelijkheid over de noodzaak en duur van zijn verblijf bij [stichting] . Verder ligt er op dit moment een niet volledig uitgevoerd Terug Naar Huis Onderzoek, die onvoldoende basis biedt voor het bepalen van het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Eerst nu er sprake is van een plaatsing bij de vader ligt hieraan een Raadsonderzoek en een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten grondslag. De kinderrechter wil haar zorgen over deze gang van zaken op deze plek kenbaar maken. De kinderrechter gaat ervan uit dat de betrokken gemeentes een en ander zorgvuldig zullen evalueren en de benodigde maatregelen zullen nemen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 23 december 2022 tot 23 december 2023;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de ouder met gezag (vader) met ingang van 23 december 2022 tot 23 juni 2023;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige
pro formaaan tot
23 mei 2023en verzoekt de Raad uiterlijk op deze datum een aanvullend rapport ter griffie in te dienen en daarbij te vermelden of het verzoek voor het resterende deel wordt gehandhaafd en verzoekt de GI uiterlijk op deze datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken, waarna de rechtbank zal beslissen over de voortgang van de procedure.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022 door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van T. Jelierse, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 16 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.