ECLI:NL:RBNHO:2022:12194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
C/15/329365 / FA RK 22-2931
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage en onderzoek naar gezag in familiezaken

In deze zaak heeft de man verzocht om nihilstelling van de kinderbijdrage voor zijn drie kinderen. De kinderbijdrage was eerder vastgesteld op € 150 per maand per kind, maar door een gebrek aan financiële gegevens en de toename van het aantal kinderen, heeft de rechtbank de bijdrage verlaagd naar € 100 per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die eerder twee kinderen had, nu drie kinderen heeft en dat zijn totale draagkracht dienovereenkomstig moet worden aangepast. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de kinderbijdrage en heeft daarnaast verzocht om het gezag over de minderjarige alleen aan haar toe te kennen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er een beschermingsonderzoek naar de minderjarige is gestart en dat dit onderzoek ook moet kijken naar de vraag of wijziging van het gezag in het belang van het kind is. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezag aan te houden tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn. De rechtbank heeft de man ook de gelegenheid gegeven om relevante financiële stukken in te dienen en heeft de definitieve beslissing over de kinderbijdrage aangehouden. De rechtbank heeft de tijdelijke kinderbijdrage vastgesteld op € 100 per maand, met de mogelijkheid voor partijen om alsnog overeenstemming te bereiken over de definitieve bijdrage. De rechtbank heeft verder bepaald dat het rapport van de Raad uiterlijk op 23 februari 2023 moet worden ingediend, waarna de rechtbank zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaak-/rekestnr.: C/15/329365 / FA RK 22-2931
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 8 december 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A.S. Matheij, kantoorhoudende te Heemstede,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.I. Veerman, kantoorhoudende te Volendam.
Partijen zijn verschenen. De man bijgestaan door mr. S.A.S. Matheij, en de vrouw bijgestaan door mr. J.C.I. Veerman.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Partijen hebben tot 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad.
1.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] .
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
1.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 2018 is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) € 150 per maand dient te voldoen. Voorts is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld waarbij de minderjarige en de man iedere dinsdagmiddag gedurende één uur contact met elkaar hebben bij [locatie] .
1.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2020 is een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige na een opbouwregeling vanaf 1 maart 2021 om de veertien dagen bij de man verblijft van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur. Deze regeling wordt ook uitgevoerd.
1.5.
In deze procedure heeft de man verzocht de hiervoor genoemde beschikking van 15 augustus 2018 te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage wordt bepaald op nihil. Daarnaast heeft de man verzocht de eerdergenoemde beschikking van 16 december 2020 te wijzigen, in die zin dat wordt bepaald dat [de minderjarige] en de man wekelijks op dinsdag en donderdag om 17.00 met elkaar bellen.
1.6.
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft van haar kant verzocht te bepalen dat voortaan het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt en dat de man zorg dient te dragen voor het halen en terugbrengen van [de minderjarige] .
1.7.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de Raad een beschermingsonderzoek naar [de minderjarige] is gestart. Partijen hebben ermee ingestemd dat de Raad dit onderzoek uitbreidt naar de vraag of wijziging van het gezag - in die zin dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast - in het belang van [de minderjarige] is.
De Raad vindt het positief dat de zorgregeling loopt, maar vermoedt dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders. Gelet op zijn leeftijd vindt de Raad het nu niet passend dat [de minderjarige] twee keer per week met de man moet bellen. Voor [de minderjarige] is het beste dat hij door zowel man als de vrouw wordt gebracht.
1.8.
De rechtbank is van oordeel dat het nodig is dat het beschermingsonderzoek door de Raad wordt uitgebreid met een onderzoek naar het gezag. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over het gezag aanhouden tot 2 maart 2023. Het verzoek met betrekking tot wijziging van het halen en brengen wordt vooralsnog afgewezen en verder aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek. Verwacht wordt dat het rapport voldoende duidelijkheid zal verschaffen over wat nu nodig is voor [de minderjarige] .Het belang van [de minderjarige] dient overigens bij het halen en brengen voorop te staan en niet de financiële aspecten rondom het halen en brengen. Het verzoek met betrekking tot de belmomenten wordt ook vooralsnog afgewezen. [de minderjarige] is zes jaar, zit mogelijk klem tussen de ouders en heeft rust en regelmaat nodig. Na onderzoek van de Raad zal hierover definitief kunnen worden beslist.
1.9.
De man dient als tijdelijke kinderbijdrage voor [de minderjarige] € 100 per maand te betalen. In de beschikking van 15 augustus 2018 is de door de man te betalen kinderbijdrage bij gebrek aan de vereiste complete financiële gegevens op € 150 per maand bepaald. De man had op dat moment twee kinderen. Daaruit wordt geconcludeerd dat de man werd geacht een totale draagkracht van € 300 (150 x 2) per maand te hebben. De benodigde financiële gegevens ontbreken nu weer. Omdat de man inmiddels drie kinderen heeft bepaalt de rechtbank dat zijn draagkracht voor [de minderjarige] € 100 (300 / 3) per maand bedraagt.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om alsnog de benodigde relevante financiële stukken in te dienen en/of proberen overeenstemming te bereiken over de kinderbijdrage. De rechtbank zal in afwachting hiervan de beslissing over de definitieve kinderbijdrage aanhouden. Indien partijen van deze gelegenheid geen gebruik maken zal de definitieve kinderbijdrage worden vastgesteld op € 100 per maand.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 2018, dat de man aan de vrouw als
tijdelijkebijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 100 per kind per maand, met ingang van 8 december 2022;
2.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
houdt de beslissing over het gezag, de zorgregeling en de definitieve kinderbijdrage aan tot
2 maart 2023 PRO FORMA;
2.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de het gezag een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 1.7 vermelde vraag en de rechtbank daarover te adviseren;
2.5.
bepaalt dat het rapport uiterlijk op 23 februari 2023 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
2.6.
bepaalt dat de advocaten de relevante financiële stukken en/of de resultaten van hun onderling overleg uiterlijk op 23 februari 2023 aan de rechtbank dienen te verstrekken.
De rechter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande op 15 december 2022 volgt en sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv. is ondertekend door de rechter.
mr. F.C. Bakker
Rechter, tevens kinderrechter