ECLI:NL:RBNHO:2022:1218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
9588494 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie (boete) die aan de kentekenhouder was opgelegd. De boete was opgelegd voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. Betrokkene, vertegenwoordigd door de gemachtigde Boete.nu (M.J.M. Bergers), heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig en handhaafde de beslissing.

De kantonrechter overwoog dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, correct was vastgesteld. Betrokkene stelde dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding van de bestuurder, omdat de verbalisant geen staandehouding had uitgevoerd vanwege de coronamaatregelen. De kantonrechter oordeelde echter dat, hoewel de verbalisant zich op de coronamaatregelen beriep, dit niet automatisch betekende dat er geen mogelijkheid tot staandehouding was. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd, omdat er geen staandehouding had plaatsgevonden.

De kantonrechter verwierp ook het verweer van de gemachtigde dat de vraagstelling van de officier van justitie suggestief was. De kantonrechter oordeelde dat dit verweer niet voldoende was om de ambtsedige verklaring van de verbalisant als ongeloofwaardig terzijde te stellen. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9588494 \ WM VERZ 21-752
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 21 januari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Boete.nu (M.J.M. Bergers)

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Als zich een reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig waarmee de geconstateerde overtreding is verricht, moet de boete aan die bestuurder worden opgelegd. De boete mag in dat geval niet aan de kentekenhouder van het voertuig worden opgelegd. Blijkens de stukken heeft in dit geval geen staandehouding plaatsgevonden. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat geen staandehouding is uitgevoerd vanwege de voorzorgsmaatregelen die beschreven staan in de ‘Werkinstructie verkeershandhaving in verband met het Coronavirus’.
De kantonrechter overweegt dat de verbalisant kennelijk in lijn met zijn/haar interne werkinstructie heeft geoordeeld dat ten gevolge van Covid-19 geen reële mogelijkheid meer bestaat tot staandehouding. Dit kan in algemene zin echter niet worden aangenomen. Het moet er voor worden gehouden dat een staandehouding in de buitenlucht met behulp van passende voorzorgsmaatregelen kan plaatsvinden in lijn met de RIVM-adviezen. Dit laat onverlet dat in een concreet geval een staandehouding in relatie tot het Covid-19 virus niet verantwoord kan zijn. De verbalisant beroept zich op de ‘werkinstructie verkeershandhaving in verband met coronavirus’, terwijl deze geldig was tot 1 juli 2020 en de datum van de vermeende gedraging 26 augustus 2020 was.
De officier van justitie heeft een nadere reactie opgevraagd bij de verbalisant. In deze aanvullende reactie, opgemaakt op ambtseed, is het volgende vermeld:
“Naast het aangegeven handelingskader omtrent covid-19 geen staandehouding mogelijk in verband met onopvallend dienstvoertuig niet voorzien van een stoptransparant.”
De ambtenaar heeft verklaard dat hij geen staandehouding heeft kunnen verrichten omdat hij reed in een onopvallend dienstvoertuig dat niet was voorzien van stoptransparant. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Aldus is de sanctie terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Tevens voert gemachtigde aan dat de formulering van de vraagstelling van de officier van justitie richting de verbalisant suggestief is. De kantonrechter volgt dit verweer niet. Dat de formulering van de vraagstelling van de officier van justitie suggestief zou zijn, zoals gemachtigde stelt, maakt niet dat niet van de aanvullende verklaring van de verbalisant mag worden uitgegaan, is althans onvoldoende om de ambtsedige verklaring van de ambtenaar (hoofdagent van politie) als ongeloofwaardig ter zijde te stellen.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.