ECLI:NL:RBNHO:2022:12170

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
15/132985-22 en 15/287753-20 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de invoer en het bezit van hasjiesj

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft op 28 mei 2022 te Schiphol en Amsterdam een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj ingevoerd en in bezit gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk meer dan 29 kilogram en 22 kilogram hasjiesj heeft ingevoerd, en daarnaast ongeveer 11 kilogram en 480 gram hasjiesj in bezit had. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank concludeert dat er een gevaar voor herhaling bestaat, gezien de betrokkenheid van de verdachte bij eenzelfde groep na eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafmaat. De verdachte was eerder al veroordeeld voor opiumdelicten en heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan drugshandel, wat de rechtbank als zorgwekkend beschouwt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft uiteindelijk besloten dat alleen een vrijheidsbenemende straf passend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/132985-22 en 15/287753-20 (gev. ttz.)
Uitspraakdatum: 19 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 september 2022 en 5 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H.W. van der Lee, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/132985-22 (hierna ook: zaak A.)
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen, te weten een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten
- naar Schiphol is gekomen teneinde [medeverdachte] op te halen/te vervoeren en/of
- een foto van de koffer inhoudende hasjies naar die [medeverdachte] te sturen en/of
- (telefonisch) contact te onderhouden met die [medeverdachte]
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden
dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
In de zaak met parketnummer 15/287753-20 (hierna ook: zaak B.)
1.
hij, op of omstreeks 15 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in de periode van 14 juni 2020 t/m 15 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans elders in Nederland, en/of te Casablanca in Marokko tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen, te weten een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten:
- (een) vliegticket(s) voor de reis Casablanca - Amsterdam en/of
- een reiskoffer en/of
- een personenauto (Seat Ibiza),
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 02 december 2020 te Amsterdamopzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de zaken A. en B. telkens gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, wat betreft de bewezenverklaring in zaken A. en B., gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A. en in zaak B. telkens onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Dit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte het feit heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
In de zaak met parketnummer 15/132985-22 – zaak A.
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting d.d. 5 december 2022 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 mei 2022 (dossierpagina’s 340 tot en met 345);
  • een ongedateerd proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 111 tot en met 123);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verslag binnentreden woning, met bijlage, d.d. 29 mei 2022 (dossierpagina’s 38 tot en met 40);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 mei 2022 (dossierpagina’s 41 tot en met 45);
  • het rapport van het Douane Laboratorium ondertekend door [naam] Msc d.d. 31 mei 2022 (dossierpagina 53 en 54);
In de zaak met parketnummer 15/287753-20 – zaak B.
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting d.d. 5 december 2022 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 17 oktober 2020 (dossierpagina’s 47 tot en met 52);
  • het rapport van het Douane Laboratorium ondertekend door [naam] MSc d.d. 21 oktober 2020 (dossierpagina’s 73 en 74);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2020 (dossierpagina’s 200 tot en met 208);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlagen, d.d. 2 december 2020 (dossierpagina’s 170 tot en met 178);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal binnentreden d.d. 2 december 2020 (dossierpagina’s 179 en 180);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 december 2020 (dossierpagina’s 182 tot en met 196).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
In de zaak met parketnummer 15/132985-22 – zaak A.
1.
hij op 28 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd;
2.
hij op 28 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj);
In de zaak met parketnummer 15/287753-20 – zaak B.
1.
hij op 15 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd;
2.
hij, op 2 december 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A. (parketnummer 15/132985-22) onder 1 primair en zaak B. (parketnummer 15/287753-20) onder 1 primair, telkens
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
In de zaak met parketnummer 15/132985-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15/287753-20 onder 2, telkens
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd, met een fors voorwaardelijk deel en eventueel een werkstraf. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner binnen het gezin en bij de verzorging van zijn kind. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de rol van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten, nu hij niet de organisator is, maar een rol als tussenpersoon heeft gehad.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in 2020 en opnieuw in 2022 schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van ruim 29 kilogram respectievelijk ruim 22 kilogram hasjiesj. Hierbij heeft de verdachte steeds dezelfde belangrijke rol gespeeld. Niet alleen heeft hij de koeriers geronseld. Hij heeft hen ook aangestuurd, voor één van de koeriers een vliegticket gekocht en de koeriers opgehaald of begeleid op het vliegveld. Daartoe onderhield hij contact met de personen aan de verzendende zijde in het buitenland. De rechtbank neemt dan ook ten bezware van de verdachte in aanmerking dat hij aan de ontvangende zijde in Nederland een organiserende rol had en feitelijk is opgetreden als begeleider van een koerier.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van ongeveer 11 kilogram respectievelijk 480 gram hasjiesj. Dit is in 2020 en wederom in 2022 bij een doorzoeking van de woning van de verdachte aangetroffen.
Hasjiesj is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was steeds van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in hasjiesj gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het feit van 2022 dat jaar al twee keer eerder ter zake van een opiumdelict onherroepelijk tot een taakstraf was veroordeeld. De verdachte was dus een fors gewaarschuwd man en wist van de risico’s die drugssmokkel met zich meebrengt. De rechtbank weegt deze omstandigheid dan ook ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 24 augustus 2022 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen met daarnaast een contactverbod met de medeverdachten en een locatieverbod op en rondom de luchthaven Schiphol.
De op te leggen straf
Op grond van de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Verder geven de feiten en omstandigheden aanleiding een gevaar voor herhaling aan te nemen. Na het feit van 2020 heeft de verdachte zich opnieuw ingelaten met dezelfde groep mensen, zodat aangenomen moet worden dat hij stevig ingebed zit in die groep. Hij heeft zich in 2022 opnieuw laten verleiden tot meewerken aan een forse softdrugsinvoer, nadat hij in 2022 al twee keer voor een opiumdelict was veroordeeld. Dit volgens hemzelf om zich en zijn gezin financiële luxe te kunnen permitteren. Teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen, acht de rechtbank daarom noodzakelijk dat naast een onvoorwaardelijk deel ook een voorwaardelijk deel boven het hoofd van de verdachte blijft hangen, en wel gedurende een proeftijd van 3 jaren. Om recht te kunnen doen aan de ernst van de feiten, zal de rechtbank daarom een hogere totale straf opleggen dan geëist door de officier van justitie, maar daarvan een aanzienlijk deel voorwaardelijk.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/132985-22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 15/287753-20 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
3 (drie) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2022.