ECLI:NL:RBNHO:2022:1215

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
9567548 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing officier van justitie inzake proceskostenvergoeding in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding in een verkeersboetezaak. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had daartegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 21 januari 2022, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren.

De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van samenhangende zaken, wat invloed had op de proceskostenvergoeding. De kantonrechter verduidelijkte dat voor samenhangende zaken aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan, zoals gelijktijdige behandeling en identieke werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener. Aangezien deze voorwaarden niet waren vervuld, werd het beroep van de betrokkene gegrond verklaard.

De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en bepaalde dat de betrokkene recht had op een afzonderlijke proceskostenvergoeding. De kantonrechter kende een bedrag van € 650,00 toe aan proceskosten, bestaande uit een vergoeding voor het administratief beroep en de kosten voor het beroep bij de kantonrechter. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en werd in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9567548 \ WM VERZ 21-703
CJIB-nummer : 233803575
Uitspraakdatum : 28 januari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Boete.nu (M.J.M. Bergers)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene (O. Acar) is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

Het geschil bij de kantonrechter beperkt zich tot de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Betrokkene voert in het beroepschrift aan dat de officier van justitie in zijn beslissing de proceskosten onjuist heeft vastgesteld. De officier van justitie heeft een bedrag van € 1.161,75 toegekend. Voorts voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie ten onrechte heeft beslist dat er sprake is van een samenhangende zaak, danwel de proceskosten nog niet zijn overgemaakt, danwel te laag is vastgesteld.
De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte een vergoeding van proceskosten heeft toegekend op basis van een vergoeding voor samenhangende zaken. Daarover wordt het volgende overwogen.
In artikel 3 lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staat dat sprake is van samenhangende zaken als door een belanghebbende ingestelde beroepen door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden van die persoon in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Doorslaggevend voor de beoordeling of zaken als samenhangend kunnen worden gezien is in hoeverre de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden identiek of nagenoeg identiek zijn. Er kan niet worden vastgesteld dat alle zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld en dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie onderhavige zaak ten onrechte als samenhangend heeft beschouwd, in zoverre is het beroep gegrond.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de beslissing van 3 augustus 2021 van de officier van justitie vernietigen, voor zover daarbij ten aanzien van deze zaak is bepaald dat die als samenhangend met de overige in de beslissing van 3 augustus 2021 genoemde zaken moet worden aangemerkt en voor zover daarbij is bepaald dat de kostenvergoeding van € 1.161,75 voor samenhangende zaken ook betrekking heeft op deze zaak. Verder zal de kantonrechter bepalen dat aan betrokkene voor deze zaak voor het administratief beroep alsnog een afzonderlijke proceskostenvergoeding moet worden toegekend.
De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Bpb bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep één proceshandeling verricht, te weten het indienen van een beroepschrift, zodat daarvoor één punt wordt toegekend. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van het indienen van het administratief beroepschrift, € 541,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. De kantonrechter zal de officier van justitie dus veroordelen in de kosten van het administratief beroep tot een bedrag van € 270,50 (1 x € 541,00 x 0,5).
Verder is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Omdat de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd en aan betrokkene alsnog een afzonderlijke proceskostenvergoeding voor het administratief beroep wordt toegekend, heeft betrokkene aanspraak op vergoeding van de kosten voor het beroep bij de kantonrechter. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter twee proceshandelingen verricht, te weten het indienen van een beroepschrift en het verschijnen bij de zitting. Daarvoor worden twee punten toegekend. De waarde per punt bedraagt voor de fase in beroep bij de kantonrechter € 759,00. Omdat de zaak in beroep bij de kantonrechter alleen gaat over de proceskostenvergoeding, wordt een wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. De kantonrechter zal de officier van justitie dus veroordelen in de kosten van het beroep bij de kantonrechter tot een bedrag van € 379,50 (2 x € 759,00 x 0,25).
In totaal wordt dus een bedrag van € 650,00 (€ 270,50 + € 379,50) aan proceskosten toegekend.

De uitspraak

De kantonrechter:
 verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 3 augustus 2021 met betrekking tot de proceskostenvergoeding gegrond, voor zover daarbij ten aanzien van deze zaak is bepaald dat die als samenhangend met de overige in de beslissing van 3 augustus 2021 genoemde zaken moet worden aangemerkt en voor zover daarbij is bepaald dat de kostenvergoeding van € 1.161,75 voor samenhangende zaken ook betrekking heeft op deze zaak, en vernietigt die beslissing in zoverre;
 veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 650,00 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
 bepaalt dat het bedrag van € 650,00 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: