ECLI:NL:RBNHO:2022:12141

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep in douanerechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een douanerechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door de curator van een ontbonden vennootschap, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van eiseres niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor artikel 44 van het Douanewetboek van de Unie (DWU) niet van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een gat in de rechtsbescherming, aangezien eiseres de mogelijkheid had om een onmiddellijke mededeling van de douaneschuld te verzoeken. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft, nu er inmiddels een uitnodiging tot betaling is verzonden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1236

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[curator] , in zijn hoedanigheid van curator (hierna: de curator) van de per 15 juni 2022 ontbonden vennootschap naar Duits recht
[bedrijfsnaam 1] GmbH, hierna eiseres
(gemachtigde: mr. [naam 1] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend, welke aan eiseres zijn verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022 te Haarlem. Daar is deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaken onder nummers 19/3248 t/m 19/3254, 19/4186 en 19/4394.
Namens eiseres is gemachtigde verschenen, bijgestaan door mr. [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 3] , drs. [naam 4] en [naam 5] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken ten aanzien van alle zaken een machtiging van de curator over te leggen of om uitleg te geven waarom in deze zaken geen machtiging nodig zou zijn.
Bij brieven van 18 en 23 oktober 2022 heeft de gemachtigde van eiseres nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 7 november 2022 gereageerd. Deze reactie is aan eiseres verzonden.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven om een nader onderzoek ter terechtzitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Op 31 oktober 2018 heeft [bedrijfsnaam 2] B.V. te [vestigingsplaats] als direct vertegenwoordiger voor eiseres door middel van het indienen van een douaneaangifte, waarvan het nummer eindigt op [# 1] , het voornemen kenbaar gemaakt om textielgoederen (kleding) onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” te plaatsen. De douaneaangifte is door de douane op de indieningsdatum aanvaard. Verweerder is met toepassing van artikel 188 van het Douanewetboek van de Unie (DWU) een verificatie gestart.
2. Op 14 november 2018 is desgevraagd (mede naar aanleiding van een storing in het aangiftesysteem AGS) de aangifte vervangen door een aangifte waarvan het nummer eindigt op [# 2] .
3. Bij e-mail van 15 november 2018 heeft verweerder ten aanzien van de aangifte de direct vertegenwoordiger van eiseres verzocht om aanvullende zekerheid te stellen zoals bedoeld in artikel 244, eerste volzin, van de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (UVo.DWU).
4. Bij e-mail van 15 november 2018 heeft de direct vertegenwoordiger van eiseres verzocht om onmiddellijke mededeling van de douaneschuld zoals bedoeld in artikel 244, tweede volzin van de UVo.DWU.
5. De goederen zijn na het stellen van aanvullende zekerheid vrijgegeven, waarna hiervan mededeling (DMSROG tax status: voorlopig) is gedaan.
Deze procedure
6. Op 18 februari 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld tijdig een besluit te nemen op de aangifte.
7. Naar aanleiding van deze ingebrekestelling heeft verweerder op 15 maart 2019 per brief te kennen gegeven dat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit en er dientengevolge ook geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking.
8. Eiseres heeft op 12 maart 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit (een uitnodiging tot betaling) op de aangifte.
9. Eiseres is op 15 juni 2022 ontbonden.

Geschil10. In geschil is de vraag of sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit (een uitnodiging tot betaling) waartegen eiseres het recht toekomt beroep in te stellen.

11. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat de aangifte nog niet definitief is afgehandeld aangezien de douane nog onderzoek doet of de aangegeven transactiewaarde wel de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs betreft. In die hoedanigheid is er nog geen definitieve mededeling afhandeling gezonden naar eiseres en is de verificatie nog niet afgerond. Dit kan enige tijd duren. Er is aanvullende zekerheid gesteld. Dit heeft niet direct rechtsgevolg voor eiseres en het uiteindelijk te betalen bedrag aan rechten is afhankelijk van de definitieve uitkomst van de verificatie. Pas bij definitieve verschuldigdheid ontstaan er rechtsgevolgen voor eiseres en dan wordt er ook een vooraankondiging gedaan met een reactietermijn. Daarna volgt eventueel een uitnodiging tot betaling met daarin opgenomen een rechtsmiddelenverwijzing.
12. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat op de desbetreffende aangifte, na een voornemen daartoe op 10 augustus 2022, een uitnodiging tot betaling is gevolgd waartegen namens eiseres (door een andere gemachtigde dan in deze zaak) bezwaar is gemaakt.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Regelgeving
14. Ingevolge artikel 1:18, derde lid, van de Algemene douanewet (Adw) is het doen van aangifte geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Adw zijn de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 8:1 van de Awb niet van toepassing.
Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, van de Adw is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 26a, 27a en 27e, onder meer van overeenkomstige toepassing op een beschikking als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder 39, van het Douanewetboek van de Unie (DWU).
15. Ingevolge artikel 44, eerste lid, tweede volzin, van het DWU heeft eenieder die bij de douaneautoriteiten een beschikking heeft aangevraagd, doch binnen de in artikel 22, lid 3, bedoelde termijn geen beschikking heeft verkregen, eveneens het recht beroep in te stellen.
16. Ingevolge artikel 244 van de UVo.DWU kunnen, wanneer de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat de verificatie van de douaneaangifte kan leiden tot een hoger bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of andere verschuldigde heffingen dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens van de douaneaangifte, de goederen pas worden vrijgegeven bij een zekerheidstelling die het verschil dekt tussen het bedrag van de douaneaangifte en het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd kan zijn.
De aangever heeft echter de mogelijkheid om in plaats van het stellen van deze zekerheid te verzoeken om de onmiddellijke mededeling van de douaneschuld die uiteindelijk op de betrokken goederen van toepassing kan zijn.
Beoordeling van het geschil
17. Voordat de rechtbank nader ingaat op de inhoud van de zaken, moet zij ambtshalve beoordelen of eiseres rechtsgeldig is vertegenwoordigd en procesbelang heeft. Aanleiding daarvoor is een op 7 oktober 2022 door verweerder overgelegd uittreksel uit het handelsregister B van het Amtsgericht Gelsenkirchen (D.) van 26 augustus 2022 en een e-mailbericht van 6 oktober 2022, waaruit blijkt dat eiseres op 16 juni 2022 is ontbonden, met benoeming van een ‘Liquidator”. Na de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd een machtiging overgelegd van de Curator/Liquidator, de heer [curator] . Gelet daarop is de gemachtigde bevoegd eiseres te vertegenwoordigen. Nu voorts de stelling van eiseres dat de onderhavige procedure gevolgen kan hebben voor de boedel niet is weersproken, is tevens sprake van procesbelang en is eiseres ontvankelijk in haar beroep.
18. De Awb bevat in dit geval de “hoofdregeling” van bezwaar en beroep, die ook van toepassing is in het douanerecht, althans voor zover artikel 8:1 van de Adw daarvan niet afwijkt. De AWR bevat voor het belastingrecht bepalingen voor zover deze afwijken van die van de Awb. Deze zijn niet van toepassing in het douanerecht, behalve voor zover artikel 8:2 van de Adw deze van overeenkomstige toepassing verklaart.
De regeling in de Awb ter zake van het niet tijdig nemen van een besluit is in dit geval uitgezonderd. Artikel 44, eerste lid, tweede volzin, van het DWU voorziet in een regeling van beroep bij het uitblijven van een aangevraagde beschikking. Nu uit artikel 1:18, derde lid, van de Adw volgt dat het doen van aangifte niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, mist in dit geval artikel 44, eerste lid, tweede volzin, van het DWU toepassing. Het bepaalde in hoofdstuk V van de AWR, voor zover van overeenkomstige toepassing, brengt hierin geen verandering.
19. Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar in dit geval het recht van beroep moet toekomen, kan zij niet worden gevolgd. Van een “gat” in de rechtsbescherming is geen sprake, aangezien de aangever in een geval als dit op grond van de tweede volzin van artikel 244 van de UVo.DWU de mogelijkheid heeft te verzoeken om onmiddellijke mededeling van de douaneschuld, welke mededeling gelijk te stellen is aan een mededeling van de douaneschuld (een uitnodiging tot betaling) in de zin van artikel 102 van het DWU. Daartegen is beroep mogelijk op de voet van artikel 44 van het DWU, zoals door eiseres bijvoorbeeld ook is ingesteld in de eerdergenoemde zaken met de nummers 19/3248 t/m 19/3254 en 19/4186.
20. Voor zover op het door eiseres gedane verzoek van 15 november 2018 om onmiddellijke mededeling van de douaneschuld niet of afwijzend is beslist, kon daartegen naar het de rechtbank voorkomt ook een rechtsmiddel worden aangewend. Daarvan is niet gebleken.
Aan bespreking van hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, komt de rechtbank gelet op het vorenstaande niet toe.
21. Voor zover over het vorenstaande anders zou moeten worden gedacht, merkt de rechtbank op dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het geschil, omdat op 10 augustus 2022 een uitnodiging tot betaling is gevolgd (zie hiervoor onder 11). Aangezien daartegen namens eiseres bezwaar is gemaakt, zou er evenmin aanleiding zijn dit beroep te betrekken op het alsnog genomen besluit.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. S. Kleij, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.