ECLI:NL:RBNHO:2022:12139

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4394
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen douaneschuld en douanewaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de inspecteur van de Belastingdienst/Douane en een ontbonden vennootschap naar Duits recht, vertegenwoordigd door een curator. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiseres tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten, die door verweerder was opgelegd. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verhoging van de douanewaarde van een zending kleding, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft onderzocht of de kennisgeving van de resultaten van de verificatie als een beschikking kan worden aangemerkt en of eiseres rechtsgeldig was vertegenwoordigd. De rechtbank concludeert dat de kennisgeving geen rechtsgevolgen heeft en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek van verweerder tot vermindering van de uitnodiging tot betaling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4394

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[curator 1] in zijn hoedanigheid van curator (hierna: de curator) van de per
15 juni 2022 ontbonden vennootschap naar Duits recht
[eiseres], hierna eiseres
(gemachtigde: mr. M. Boekhoud),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 17 december 2018 aan eiseres (met betrekking tot de aangifte met het nummer eindigend op [nummer] ) een uitnodiging tot betaling met vermelding van “Status van de aangifte: [omschrijving] (Tax status: voorlopig) uitgereikt ten bedrage van € 15.056,28 (hierna: utb).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2019 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022 te Haarlem. Voornoemde zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met
nummers HAA 19/3248 t/m 19/3254, HAA 19/4186 en HAA 19/1236.
Namens eiseres is verschenen mr. Boekhoud voornoemd, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. M. Janse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] ,
[naam 2] en [naam 3] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken ten aanzien van alle zaken een machtiging van de curator over te leggen of om uitleg te geven waarom in deze zaken geen machtiging nodig zou zijn.
Bij e-mail van 12 oktober 2022 heeft verweerder de rechtbank nader bericht. Bij brieven van 18 en 23 oktober 2022 heeft eiseres de rechtbank nader bericht, naar aanleiding waarvan verweerder op 7 november 2022 heeft gereageerd. Van deze stukken zijn steeds kopieën aan de andere partij toegezonden.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven om een nader onderzoek ter terechtzitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Op 17 december 2018 heeft [naam 4] (hierna: [naam 5] ) als direct vertegenwoordiger voor eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ van een zending kleding met een totale douanewaarde van € 25.642,91. De op basis van deze aangifte verschuldigde douanerechten bedragen in totaal € 3.077,15 (12% van de douanewaarde).
2. De aangifte is “geraakt” door profielen die de douane in het aangiftesysteem heeft geplaatst. Verweerder heeft bij de verificatie van de juistheid van de in de aanvaarde douaneaangifte vermelde gegevens met name gekeken naar de douanewaarde. Bij e-mail van 17 december 2018 heeft verweerder [naam 5] bericht dat hij gegronde twijfel heeft of de aangegeven waarde overeenkomt met de totaal betaalde of te betalen prijzen. Verweerder heeft verzocht om enige nadere bescheiden en gevraagd antwoord te geven op een aantal vragen. [naam 5] heeft hieraan gevolg gegeven en nadere bescheiden overgelegd en antwoord gegeven op de gestelde vragen.
3. Op 17 december 2018 heeft verweerder de douanewaarde voorlopig gecorrigeerd naar € 125.469 en is de douaneschuld voorlopig vastgesteld op een bedrag van € 15.056,28. Dit is via het AGS-systeem aan de direct vertegenwoordiger medegedeeld, waarbij het bedrag van € 15.056,28 direct is afgeschreven van het maandkrediet van de direct vertegenwoordiger. De zending kleding is vervolgens op dezelfde dag vrijgegeven.
4. Op het verzoek om aanvullende informatie en herhaalde verzoeken heeft eiseres niet gereageerd.
5. Eiseres heeft met dagtekening 27 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de mededeling als genoemd onder 3.
6. Eiseres is op 15 juni 2022 ontbonden.
Geschil
7. In geschil is of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard en vervolgens of verweerder bij het afdoen van de aangifte terecht een hogere douanewaarde heeft gehanteerd.
8. Eiseres stelt dat zij ten onrechte door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar, dat verweerder de douanewaarde van de zending kleding onterecht heeft verhoogd en dat dit laatste betekent dat de door verweerder toegepaste verhoging van de douanerechten aan haar moet worden terugbetaald.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugbetaling door verweerder van de door eiseres ten onrechte betaalde douanerechten van € 11.949,12.
9. Verweerder stelt dat hij eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar en verzoekt daarom om de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Tevens concludeert verweerder tot vermindering van de utb met een bedrag van € 2.139,95 aan douanerechten en verzoekt verweerder de utb voor het overige in stand te laten. Verweerder is van mening dat de utb met dit bedrag moet worden verminderd, omdat hij is uitgegaan van een onjuiste ‘estimated fair price’ per kilo, te weten € 19,70 in plaats van € 16,90. De verhoging van de douanewaarde dient volgens verweerder voor het overige in stand te blijven, omdat deze op goede gronden heeft plaatsgevonden.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
11. Voordat de rechtbank nader ingaat op de inhoud van de zaak, moet zij ambtshalve beoordelen of eiseres rechtsgeldig is vertegenwoordigd en procesbelang heeft. Aanleiding daarvoor is een op 7 oktober 2022 door verweerder overgelegd uittreksel uit het handelsregister B van het Amtsgericht Gelsenkirchen (D.) van 26 augustus 2022 en een e-mailbericht van 6 oktober 2022, waaruit blijkt dat eiseres is ontbonden, met benoeming van een ‘Liquidator”.
Na de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd een machtiging overgelegd van de “Curator/Liquidator”, de heer [curator 2] Gelet daarop is de gemachtigde bevoegd eiseres te vertegenwoordigen. Nu voorts de stelling van eiseres dat de onderhavige procedure gevolgen kan hebben voor de boedel niet is weersproken, is tevens sprake van procesbelang en is eiseres ontvankelijk in het beroep.
Bezwaar terecht niet-ontvankelijk?
12. Hoewel verweerder zich in het onderhavige beroep op het standpunt heeft gesteld dat hij eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn uitspraak op bezwaar, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. Uit artikel 44, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) volgt dat een ieder het recht heeft (bezwaar en) beroep in te stellen tegen beschikkingen van douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douaneregelgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken. Volgens artikel 5, aanhef en negendertigste lid, van het DWU is een beschikking: “elke beslissing welke verband houdt met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor de betrokken persoon of betrokken personen rechtsgevolgen heeft.”.
13. Verweerder heeft het recht om te controleren of de in de douaneaangifte en op de daarbij gevoegde documentatie voorkomende gegevens juist zijn. Dit is de verificatie van de douaneaangifte. Wanneer verweerder van oordeel is dat de verificatie van de douaneaangifte tot een hoger bedrag aan douanerechten kan leiden dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens van de douaneaangifte, mag hij de goederen pas vrijgeven nadat de aangever een zekerheid heeft gesteld voor het verschil tussen het bedrag van de douaneaangifte en het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd kan zijn (artikel 244, eerste volzin, van de Uitvoeringsverordening van het Douanewetboek van de Unie (hierna: UVo. DWU). Op dat moment kan eiseres formeel nog geen bezwaar maken, wanneer zij het met de bevinding van verweerder niet eens is. Artikel 244, tweede volzin, van de UVo. DWU voorziet er echter wel in dat eiseres in plaats van het stellen van de zekerheid kan verzoeken om de onmiddellijke mededeling van de douaneschuld die uiteindelijk op de betrokken goederen van toepassing zou zijn. Deze mededeling is naar het de rechtbank voorkomt gelijk te stellen aan een mededeling van de douaneschuld in de zin van artikel 102 van het DWU, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is op grond van artikel 44 van het DWU.
14. In de voorliggende zaak heeft verweerder het volgens hem door eiseres verschuldigde hogere bedrag aan douanerechten afgeschreven van het maandkrediet van de direct vertegenwoordiger. Eiseres heeft van de mogelijkheid om een onmiddellijke mededeling van de douaneschuld te verzoeken geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de verificatie van de aangifte nog niet is geëindigd, waardoor de definitieve douaneschuld niet is vastgesteld.
15. De kennisgeving van de resultaten van de verificatie van een douaneafgifte (artikel 243, tweede lid, van de UVo. DWU) heeft als zodanig geen rechtsgevolgen voor eiseres. Eiseres moet afwachten wat verweerder met deze resultaten gaat doen. De kennisgeving is daarom geen beschikking in de zin van het DWU, zodat eiseres de door verweerder vastgestelde en meegedeelde resultaten van de verificatie als zodanig niet in (bezwaar en) beroep kan aanvechten en evenmin de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Dat kan zij doen als de resultaten toegepast worden.
16. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat verweerder daaraan niet een geheel juiste motivering ten grondslag heeft gelegd, leidt niet tot een geslaagd beroep. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren, Gelet hierop kan aan het verzoek van verweerder tot vermindering van de utb door de rechtbank geen gevolg worden gegeven.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. S. Kleij, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.