ECLI:NL:RBNHO:2022:12099

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
9801423 \ WM VERZ 22-412
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing officier van justitie inzake boete voor parkeren buiten parkeervak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren buiten een parkeervak. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld op 24 mei 2022, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van de betrokkene niet. De officier van justitie stelde dat de feitcode moest worden gewijzigd naar R584 en dat er geen staandehouding had plaatsgevonden omdat er geen bestuurder aanwezig was.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk parkeren buiten een parkeervak, correct was vastgesteld. De betrokkene stelde dat zij op het moment van de boete in het voertuig zat en dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. De kantonrechter concludeerde echter dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, omdat de verbalisant gedurende 10 minuten geen activiteit rondom het voertuig had waargenomen. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigde de feitcode, maar handhaafde de boete.

Daarnaast werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 785,25. De kantonrechter volgde hierbij de richtlijnen van het Besluit proceskosten bestuursrecht en oordeelde dat de vergoeding voor de hoorzitting correct was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, mr. P.J. Jansen, en de griffier, en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9801423 \ WM VERZ 22-412
CJIB-nummer : 239161455
Uitspraakdatum : 2 juni 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : R. de Nekker, h.o.d.n. Zaakrecht te Heerenveen.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 mei 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie stelt zich ter zitting op het standpunt dat het in onderhavige zaak om bord E1 gaat en verzoekt de kantonrechter de feitcode te wijzigen naar R584. Daarnaast stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat er terecht geen staandehouding heeft plaatsgevonden aangezien er geen bestuurder aanwezig was en er 10 minuten lang geen beweging in of om het voertuig was volgens de verbalisant.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft de kantonrechter verzocht het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 v/d bijlage I van het RVV 1990
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Gemachtigde van betrokkene stelt dat betrokkene op het moment van het opleggen van de boete in het betreffende voertuig zat, zodat zij had moeten worden staande gehouden. Betrokkene had haar gehandicaptenparkeerkaart alsook de parkeerschijf achter de voorruit gelegd en was voornemens om uit te stappen, aldus gemachtigde.
Tevens stelt gemachtigde dat de verbalisant een onjuiste feitcode heeft gebruikt nu het hier gaat om bord E01 en niet om bord E4 tot en met E10, E12 of E13.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“…Ik zag dat het voertuig stond geparkeerd op een parkeergelegenheid, aangeduid middels bord E01 RVV 1990, buiten de aldaar aangegeven parkeervakken. Ik constateerde dat als volgt was geparkeerd: buiten de vakken. Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er gedurende een tijd van ongeveer 10 minuten geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaats vond…“.
Gelet op de stellingen van betrokkene en de verklaring van de verbalisant heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie voorgesteld de feitcode te wijzigen. Niet gebleken is dat betrokkene door deze wijziging in enig belang wordt geschaad, zodat de feitcode zal worden gewijzigd zoals is voorgesteld.
Betrokkene heeft gesteld dat hij had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. In dit geval is voldoende gebleken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, omdat de verbalisant blijkens de toelichting in het zaakoverzicht 10 minuten lang geen activiteit met betrekking tot het voertuig heeft waargenomen. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
Gelet op de wijziging van de feitcode wordt het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bedrag van de aan betrokkene opgelegde boete wordt niet gewijzigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gedeeltelijk gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 785,25. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0.5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 379,50 (1 punten voor het beroepschrift wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie, voor zover deze betrekking heeft op de omschrijving van de gedraging en de feitcode in de inleidende beschikking;
‒ wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat als de omschrijving van de gedraging luidt “een voertuig parkeren waar dat niet mag (bord E1, parkeerverbod(szone)).” en als de feitcode ‘R584';
‒ verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 785,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: