ECLI:NL:RBNHO:2022:12089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
21/2468
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verleende omgevingsvergunning voor de oprichting van een zeilschool met groepsaccommodatie in Uitdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 30 november 2022, wordt het beroep van Stichting Dorpsraad Uitdam tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een zeilschool met een groepsaccommodatie beoordeeld. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland op 3 december 2020, en het bestreden besluit van 20 april 2021 handhaafde deze vergunning. De rechtbank behandelt het beroep op basis van de argumenten van eiseres, die stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de groepsaccommodatie niet primair voor de zeilschool is bedoeld.

De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank oordeelt dat de primaire functie van het bouwwerk het huisvesten van een zeilschool is, met de groepsaccommodatie als ondergeschikte functie. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiseres niet voldoende zijn om aan te nemen dat de groepsaccommodatie voor andere doeleinden zal worden gebruikt dan waarvoor de vergunning is verleend. Daarnaast wordt de goothoogte en de dakhelling van het bouwwerk beoordeeld, waarbij de rechtbank oordeelt dat deze voldoen aan de bouwregels van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het omgevingsrecht en de beoordeling van bestemmingsplannen in relatie tot de verleende vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

Stichting Dorpsraad Uitdam, uit Uitdam, eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland(verweerder)
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Resort Limburg B.V.uit Apeldoorn (derde-partij)
(gemachtigde: mr. L.R. de Groot).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een zeilschool met daaraan gekoppeld een groepsaccommodatie op het perceel [adres] in Uitdam.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 3 december 2020 verleend. Met het bestreden besluit van 20 april 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam 1] namens eiseres, de gemachtigde van verweerder, [naam 2] namens derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1
Op 19 augustus 2020 heeft derde-partij bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een zeilschool met daaraan gekoppeld een groepsaccommodatie op het perceel.
3.2
Op het perceel is het bestemmingsplan “Camping-jachthaven Uitdam” (het bestemmingsplan) van toepassing. Op de betreffende gronden rust de bestemming “Recreatie-1”.
Bestreden besluit
4. De verleende omgevingsvergunning ziet op het oprichten van een zeilschool met daaraan gekoppeld een groepsaccommodatie op het perceel en bestaat uit de volgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen, dan wel herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een monument.
Wet- en regelgeving
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het bouwplan in strijd met artikel 3.1, onder d, van de planregels?
6.1
Eiseres betoogt dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning had moeten weigeren wegens strijd met artikel 3.1, onder d, van de planregels. Volgens eiseres is het duidelijk dat de groepsaccommodatie niet in de eerste plaats wordt opgezet voor het huisvesten van een zeilschool ten dienste van de jachthaven. De groepsaccommodatie wordt opgericht om de verblijfsvoorzieningen voor grotere groepen uit te breiden, aangezien het naastgelegen resort daarin niet kan voorzien. De seizoengebondenheid van de zeilactiviteiten, de slechte faciliteiten in de jachthaven en de slechte toegang tot de jachthaven, de hoogte van de investering in de groepsaccommodatie en het hoge voorzieningenniveau daarvan wijzen daarop, gelet op de bedrijfsactiviteiten van EuroParcs. Verweerder had redelijkerwijs moeten aannemen dat de voorziene groepsaccommodatie voor andere doeleinden zal worden gebruikt dan waarvoor de gronden zijn bestemd.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 18 september 2019, ECLI:NL:2019:3165, over de eerder aan Marina Resort Poort Amsterdam B.V. verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een groepsaccomodatie ten behoeve van een zeilschool op het perceel, heeft geoordeeld dat de bestemming een bouwwerk toestaat voor in de eerste plaats het huisvesten van een zeilschool met daarbij, en daaraan ondergeschikt, een voorziening waar groepen leerlingen van de zeilschool kunnen overnachten. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar tevens moet worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is sprake van strijd met de bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Niet ter discussie staat dat het bouwwerk geschikt is om overeenkomstig de bestemming als zeilschool met groepsaccommodatie te gebruiken. Het enkele gegeven dat de verblijfsvoorzieningen in theorie ook los van de zeilschool kunnen worden geëxploiteerd, is onvoldoende om aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden dan de toegestane bestemming zal worden gebruikt. Verweerder heeft in dit kader veel belang kunnen hechten aan de bij de aanvraag overgelegde documenten, waaronder de bouwtekeningen en de toelichting van derde-partij op het gebruik van het zeilcentrum.
6.3
Volgens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019 staat de bestemming een bouwwerk toe voor in de eerste plaats het huisvesten van een zeilschool met daarbij, en daaraan ondergeschikt, een voorziening waar groepen leerlingen van de zeilschool kunnen overnachten. De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan voorziet in een zeilschool met een dergelijke groepsaccomodatie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning is vermeld dat het bouwwerk waarvoor de vergunning wordt gevraagd de nieuwbouw van een accommodatie ten behoeve van een zeilschool betreft. Uit de bij de aanvraag behorende tekeningen blijkt dat het hele souterrain en een deel van de begane grond een bijeenkomstfunctie ten behoeve van de zeilschool heeft en een deel van de begane grond en de hele eerste en tweede verdieping een logiesfunctie hebben. Ook zijn op de begane grond ruimtes voorzien voor een havenkantoor en een havencafé. Voorts blijkt uit de door derde-partij overgelegde en ter zitting gegeven toelichting op het gebruik van het zeilcentrum, dat de primaire functie van het bouwwerk het runnen van de zeilschool gericht op de watersport en alle daaraan gerelateerde dag recreatieve activiteiten is en dat een overnachting in de groepsaccommodatie uitsluitend mogelijk is voor deelnemers van het zeilcentrum. Daarnaast heeft derde-partij ter zitting de indeling van de verblijfsruimtes voor de groepsaccommodatie nader toegelicht en daaruit blijkt dat in de groepsaccommodatie ruimte is voor het verblijf van zes groepen tegelijkertijd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door derde-partij aangevraagde bouwwerk in de eerste plaats voorziet in het huisvesten van een zeilschool en dat de groepsaccommodatie daaraan ondergeschikt is. Dit betekent dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 3.1, onder d, van de planregels. Het betoog slaagt niet.
Is de goothoogte van het bouwwerk in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan?
7.1
Eiseres betoogt dat de goothoogte van het bouwwerk hoger wordt dan de maximaal toegestane goothoogte van 4 meter. De op de plankaart opgenomen afwijkende goothoogte van 7,5 meter geldt alleen voor het havenkantoor. De aanduiding (k), wat kantoor betekent, staat immers pal naast het rondje met de afwijkende goothoogte. Het feit dat het havenkantoor deel uitmaakt van de groepsaccommodatie betekent niet dat de afwijkende goothoogte voor het gehele gebouw geldt.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de goothoogte van gebouwen op grond van artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de planregels ten hoogste 4 meter mag bedragen, tenzij met een aanduiding anders is aangegeven. Het vergunde bouwplan wordt gerealiseerd in een op de verbeelding aangegeven vierkant vlak waarin zowel een functieaanduiding is opgenomen als ook een afwijkende maatvoering. Op basis van deze maatvoering geldt er een maximale goothoogte van 7,5 meter. Op de verbeelding is te zien dat het vierkante vlak ook is omgeven door een lijn die wordt onderbroken en deze lijn vormt conform de legenda de grens van de afwijkende maatvoering. Voor alle gebouwen die worden gerealiseerd binnen het betreffende vlak geldt daarom een goothoogte van 7,5 meter. De goothoogte van het op te richten gebouw voldoet dan ook aan de bouwregels van het bestemmingsplan.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de planregels, omdat de op de verbeelding opgenomen afwijkende goothoogte van 7,5 meter geldt voor alle gebouwen die binnen het vierkante vlak waarin de afwijkende goothoogte is opgenomen worden opgericht en niet enkel voor een (haven)kantoor. Het vierkante vlak is immers omgeven door een lijn die wordt onderbroken en die lijn vormt volgens de legenda de grens van de afwijkende maatvoering. Ook is in het vierkante vlak geen koppeling opgenomen tussen de afwijkende goothoogte en de aanduiding (k) waaruit zou moeten blijken dat de afwijkende goothoogte enkel voor een (haven)kantoor geldt. Het betoog slaagt niet.
Is het dak van het bouwwerk in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan?
8.1
Eiseres betoogt dat in artikel 3.2, eerste lid, onder c, van de planregels is bepaald dat de dakhelling van de kap minimaal 15 graden bedraagt. De voorziene afdekking van het groepsgebouw bestaat uit verschillende (zadel)daken, dus uit verschillende met elkaar verbonden constructies die ieder uitkomen in een nok en ieder een dakhelling hebben van minimaal 15 graden. Gelet op het enkelvoud van de woorden “kap” en “dakhelling” in het hiervoor genoemde artikel, is een afdekking bestaande uit verschillende met elkaar verbonden daken daarmee in strijd.
8.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 3.2, eerste lid, onder c, van de planregels. In de planregels is niet gedefinieerd wat onder een “kap” moet worden verstaan. In dat geval dient volgens vaste rechtspraak van de Afdeling voor de uitleg van dat begrip aansluiting worden gezocht bij het normaal spraakgebruik, zoals dat is opgenomen in de Van Dale (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:724). Het begrip “kap” is daarin omschreven als “een samenstel van houten, metalen of betonnen onderdelen die de dakbedekking draagt”. Dit betekent dat de kap van een bouwwerk een samenstel van onderdelen is dat de dakbedekking draagt. In dit geval bestaat de kapconstructie uit meerdere hellingsvlakken die ieder voor zich, in overeenstemming met de hiervoor genoemde planregel, een minimale helling van 15 graden hebben. Het betoog slaagt niet.
Wordt het totale bebouwd oppervlak voor de bestemmingen recreatie 1 tot en met 4 overschreden?
9.1
Eiseres betoogt dat verweerder voor de berekening van het bebouwd oppervlakte ten onrechte is uitgegaan van de oppervlakte van de begane grond van de groepsaccommodatie, te weten 1.179 vierkante meter. In artikel twee, negende lid, van de planregels wordt niet gesproken over de oppervlakte van een gebouw, maar over het gezamenlijk grondoppervlak van de gebouwen. Dit betekent dat moet worden gerekend met de oppervlakte van het souterrain, te weten 1.669 vierkante meter. Dit geldt te meer omdat het souterrain boven de grond uitsteekt. Het totaal bebouwd oppervlak van het resort bedraagt momenteel 15.438 vierkante meter, zodat de voorziene groepsaccommodatie het toegestane maximum van 17.000 vierkante meter overschrijdt met 107 vierkanter meter. De overschrijding bedraagt 361 vierkante meter als wordt gerekend met de 1.923 vierkante meter gebruiksoppervlakte GBO uit de omgevingsvergunning.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de omvang van het bebouwd oppervlak het souterrain buiten beschouwing worden gelaten. Het gaat om de bovengrondse voetprint van de verschillende gebouwen, waarbij (uitstekende) balkons niet worden meegerekend. Dit volgt uit de verschillende definities en regels voor de wijze van meten in het bestemmingsplan. Met het begrip “grondoppervlak” wordt verwezen naar het grondoppervlak die de bovengrondse bebouwing inneemt. Het gaat immers om het ruimte beslag dat in kaart wordt gebracht door een verticale projectie van de bebouwing op de ondergrond. In de omstandigheid dat in het bestemmingsplan kelders/souterrains zijn uitgesloten bij het bepalen van de inhoud van een gebouw en bij de definitie van een bouwlaag, ziet verweerder een extra bevestiging dat ook in het kader van het bebouwde oppervlak de bebouwing in een souterrain buiten beschouwing dient te blijven.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 10, derde lid, van de planregels. Op grond van artikel 2, negende lid, van de planregels wordt het bebouwd oppervlak bepaald door het gezamenlijk grondoppervlak van de gebouwen binnen de bestemming, luifels, overbouwingen en overkappingen niet meegerekend. In de planregels wordt het begrip “grondoppervlak” niet gedefinieerd en ook de plansystematiek, in het bijzonder de toelichting van het bestemmingsplan, biedt daartoe geen aanknopingspunten. Ook de Van Dale bevat geen definitie van dit begrip. De rechtbank acht de uitleg die verweerder heeft gegeven aan het begrip “grondoppervlak” niet onredelijk, omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat het doel van het beperken van het totale gebouwoppervlak is om te voorkomen dat de betreffende bestemming te dicht wordt bebouwd. In dat kader is enkel de bovengrondse bebouwing relevant. Dat de lichtkoepels van het souterrain boven de grond uitsteken maakt niet dat het souterrain alsnog bij het bepalen van de omvang het bebouwd oppervlak moet worden meegerekend, omdat de planregel niet ziet op verticale ruimtes. Nu het totale bebouwd oppervlak van het resort momenteel 15.438 vierkante meter bedraagt en het bouwplan een gezamenlijk grondoppervlak heeft van 1.179 vierkante meter, wordt het toegestane totale bebouwd oppervlak van 17.000 vierkante meter niet overschreden. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Bestemmingsplan Camping-jachthaven Uitdam
Artikel 2: Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
9. bebouwd oppervlak het gezamenlijke grondoppervlak van de gebouwen binnen de bestemming, luifels, overbouwingen en overkappingen niet meegerekend.
Artikel 3: Recreatie - 1
3.1.
Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - 1 aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
d. gebouwen en terreinen ten behoeve van de jachthaven, waaronder een havencafé, zeilschool met groepsaccommodatie, afvaldepot, detailhandel in watersportaccessoires, sanitaire voorzieningen en winterstalling van boten en onderhoudswerf;
3.2
Bouwregels
1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de jachthaven gelden de volgende regels:
a. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 4 m bedragen, tenzij met een aanduiding anders is aangegeven;
b. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen, tenzij met een aanduiding anders is aangegeven
c. de gebouwen ten behoeve van de watersport dienen met een kap te worden afgedekt, waarbij de dakhelling ten minste 15° dient te bedragen.
Artikel 10: Algemene bouwregels
3. Het totale bebouwd oppervlak voor de bestemmingen recreatie 1 tot en met 4 gezamenlijk mag ten hoogste 17.000 m2 bedragen.