In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om met het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind belast te worden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de vader op dat moment minder stabiel was en nog stappen moest maken om zijn persoonlijke problemen op te lossen. Hierdoor was het onduidelijk of hij voldoende beschikbaar was om samen met de moeder gezagsbeslissingen te nemen over de minderjarige. De rechtbank benadrukte het belang van een omgangsregeling, zodat er duidelijkheid is voor zowel de ouders als de minderjarige. De omgangsregeling werd vastgesteld zoals door de moeder was verzocht, aangezien niet was gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen deze regeling verzette.
De procedure begon met een verzoekschrift van de vader op 3 augustus 2021, waarin hij vroeg om gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder al een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, maar de situatie was sindsdien niet verbeterd. De vader had geen vaste woonplaats en ervoer verschillende persoonlijke problemen, waaronder financiële moeilijkheden. De moeder had aangegeven dat de omgang tussen de vader en de minderjarige goed verliep, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige omstandigheden het gezamenlijk gezag niet mogelijk maakten.
De rechtbank heeft de omgangsregeling als volgt vastgesteld: zolang de vader geen eigen woning heeft, zal de minderjarige elke week een middag na schooltijd bij de vader zijn. Zodra de vader een eigen woning heeft, zal de minderjarige om de week op zaterdag of zondag bij de vader verblijven, en ook elke week een middag na schooltijd. De vakanties worden in onderling overleg verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.