ECLI:NL:RBNHO:2022:12040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
C/15/333688 / JU RK 22-1704
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarige

Op 20 december 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De zaak werd behandeld naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die stelde dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarige was. De kinderrechter oordeelde dat de korte, onbegeleide contactmomenten tussen de vader en de minderjarige op school niet in haar belang waren en dat deze vervangen moesten worden door een vast, begeleid contactmoment van twee uur per week. Dit besluit werd genomen om de minderjarige meer rust en stabiliteit te bieden, vooral gezien haar intensieve traumatherapie. De kinderrechter weigerde op dit moment de benoeming van een bijzondere curator, omdat de minderjarige zich moet kunnen richten op haar behandeling zonder extra druk van een derde partij. De kinderrechter heeft de zorgregeling gewijzigd en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met de mogelijkheid voor de ouders om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan. De kinderrechter benadrukte het belang van de emotionele aansluiting van de vader bij de minderjarige en de noodzaak van begeleiding tijdens de omgang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/333688 / JU RK 22-1704
Datum uitspraak: 20 december 2022
Beschikking van de kinderrechter over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. I.C. Andréa, te Alkmaar,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Kuijs, te Heiloo.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 11 november 2022;
- de e-mail met producties van mr. S. Kuijs, namens de vader, ingekomen bij de griffie op 12 december 2022;
- de brief met bijlagen van mr. I.C. Andréa van 14 december 2022, ingekomen bij de griffie op 15 december 2022.
- het verweerschrift van mr. S. Kuijs, namens de vader, van 15 december 2022.
1.2.
Op 20 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. S. Kuijs;
- de moeder, bijgestaan door mr. I.C. Andréa;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 25 januari 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 januari 2023.
2.3.
Bij beschikking van 1 juli 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de moeder, tot uiterlijk 24 januari 2023.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 juli 2022 tevens de (in de bodemprocedure met kenmerk C/15/325012 / FA RK 22-600 vastgestelde tijdelijke) verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [de minderjarige] (hierna: de zorgregeling) gewijzigd, waardoor de zorgregeling als volgt is komen te luiden:
  • [de minderjarige] heeft één keer in de twee weken twee uur omgang met de vader, zo mogelijk op een neutrale locatie of bij Family Supporters. De moeder zal [de minderjarige] brengen, maar niet bij de omgang aanwezig zijn.
  • Na positieve evaluatiegesprekken kan de omgang in afstemming met de hulpverlening en de GI verder worden aangepast. Daarbij kan de GI de concrete invulling en het uitbreidingstempo bepalen, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.
  • De vader mag [de minderjarige] maximaal drie keer per week in de ochtend bij het schoolplein zien. Dit moment zal bestaan uit kort begroeten en afscheid nemen. Die momenten worden niet gebruikt om [de minderjarige] cadeaus of lekkers te geven noch om [de minderjarige] het gevoel te geven dat de vader verdrietig is.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de door de kinderrechter op 1 juli 2022 vastgestelde zorgregeling te wijzigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter onderbouwing heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
3.2.
De GI is van mening dat de onbegeleide korte begroetmomenten op school, zoals die in de huidige zorgregeling zijn vastgelegd, niet in het belang van [de minderjarige] zijn. Er is onvoldoende zicht op de korte begroetmomenten en het is niet duidelijk in hoeverre het de vader lukt om emotioneel aan te sluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] . Vanuit de moeder hoort de GI dat de vader [de minderjarige] vragen stelt die niet in het belang van [de minderjarige] zijn. Daarnaast is er een aantal incidenten voorgevallen tussen de vader, de moeder en de oma op het schoolplein en is de vader een aantal keer de school binnen gekomen zonder afspraak. De onbegeleide korte begroetmomenten tussen [de minderjarige] en de vader kunnen ervoor zorgen dat [de minderjarige] wordt belast met de spanningen tussen de ouders. De GI vindt de frequentie van deze momenten daarom te hoog en niet passend. De GI wil de omgangsmomenten veranderen naar één vast contactmoment in de week van twee uur, waarbij de vader wordt begeleid door Stichting Prov. Door de korte begroetingsmomenten om te zetten naar een begeleid omgangsmoment komt er meer rust en stabiliteit voor [de minderjarige] . Daarnaast kan de omgangsbegeleiding de interactie tussen [de minderjarige] en de vader observeren en onderzoeken of de vader voldoende aansluit bij de behoeften van [de minderjarige] . Na positieve evaluatiegesprekken kan de omgang in afstemming met de hulpverlening en de GI verder worden aangepast. Daarbij wil de GI de concrete invulling en het uitbreidingstempo bepalen, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.
3.3.
Ter zitting heeft de GI naar voren gebracht dat de vader een voorzichtige verbetering laat zien sinds de evaluatie van de omgang begin november. Hij neemt de tips en adviezen van de begeleiding over en heeft meer één op één contact met [de minderjarige] . Desondanks is er onvoldoende zicht op in hoeverre het de vader lukt om emotioneel aan te sluiten bij [de minderjarige] . De GI vindt het daarom belangrijk dat er begeleiding komt voor alle omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] . Als het verzoek wordt toegewezen, zal de vader op de wachtlijst worden geplaatst bij Stichting Prov voor het tweede begeleide omgangsmoment. De GI verwacht dat Stichting Prov na ongeveer twee maanden kan starten. Volgens de GI is het niet in het belang van [de minderjarige] en de vader om een andere hulpverleningsorganisatie voor de omgang in te zetten, omdat Stichting Prov al betrokken is en daardoor een vertrouwensrelatie aan het opbouwen is. Om de contactmomenten de komende twee maanden wekelijks te laten doorlopen, wil de GI begeleide belmomenten inzetten.

4.De standpunten van de belanghebbenden

Het standpunt van de vader
4.1.
Door en namens de vader is verzocht het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling af te wijzen dan wel aan te houden om gelijktijdig met de bodemzaak te behandelen, dan wel een zorgregeling te bepalen die in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. Volgens de vader verlopen de korte contactmomenten op het schoolplein goed. Hij wil deze momenten niet kwijt. De vader ziet in dat er nog verbeterpunten zijn, maar dit maakt volgens de vader niet dat de zorgregeling nog verder moet worden beperkt. Stichting Prov kan niet direct wekelijks worden ingezet, waardoor de omgang met de voorgestelde regeling voorlopig zal worden teruggeschroefd naar één keer per twee weken. De GI wil dit gat opvullen met begeleide belmomenten, maar de vader vindt dit niet wenselijk. De vader hoopt nog steeds dat de omgang kan worden uitgebreid. Hij is van mening dat hij geen echte vaderrol kan vervullen met de huidige contactregeling. De rechtbank zal over enkele weken over de definitieve zorgregeling beslissen en volgens de vader is er geen grond om daarop vooruit te lopen. De ouders hebben een verschillende visie op wat er is voorgevallen op het schoolplein. Omdat school en de GI niet bij het incident aanwezig waren, blijft onduidelijk wat er precies is gebeurd. De vader vindt het kwalijk dat op de eenzijdige informatie van de moeder wordt afgegaan. Dat de moeder spanningen ervaart rondom de omgang kan volgens de vader ook geen reden zijn om de omgang terug te schroeven. Bovendien zal een tussentijdse wijziging zorgen voor nog meer onrust bij [de minderjarige] .
4.2.
De vader vindt het belangrijk dat de stem van [de minderjarige] wordt gehoord. [de minderjarige] heeft meermaals aangegeven dat zij haar vader mist en hem meer wil zien, maar daar wordt niks mee gedaan. De vader vindt het van belang dat de mening van [de minderjarige] duidelijk is voordat een beslissing over de bezoekmomenten op het schoolplein wordt genomen. De vader meent dat de benoeming van een bijzonder curator op zijn plaats zou zijn. Deze zou op redelijk korte termijn zicht kunnen geven op de wensen, behoeftes en belangen van [de minderjarige] in het licht van de omgang. Als daar geen aanleiding voor wordt gezien, acht de vader het van belang dat de mening van [de minderjarige] op andere wijze inzichtelijk wordt gemaakt.
Het standpunt van de moeder
4.3.
De moeder acht het in het belang van [de minderjarige] dat de zorgregeling wordt gewijzigd, in die zin dat de korte omgangsmomenten op school komen te vervallen en dat iedere week twee uur begeleide omgang zal plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder merkt dat [de minderjarige] zich anders gedraagt na de onbegeleide contactmomenten met de vader op school. Omdat [de minderjarige] al vanaf jonge leeftijd wordt blootgesteld aan spanningen tussen haar (stief)ouders en er sprake is van een patroon van terugkerende onveiligheid bij de vader, vindt de moeder het belangrijk dat er zicht komt op alle omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en haar vader. Op die manier kan in de gaten worden gehouden of de omgangsmomenten niet te belastend zijn voor [de minderjarige] en of de vader voldoende in staat is om emotioneel aan te sluiten bij [de minderjarige] . Bovendien heeft de GI eerder aangegeven dat de omgangsfrequentie tussen de vader en [de minderjarige] niet te hoog kan zijn, omdat [de minderjarige] erg loyaal is naar de vader. De druk die daardoor wordt veroorzaakt moet bij [de minderjarige] worden weggehaald. De moeder vindt het belangrijk dat er rust komt voor [de minderjarige] , zodat zij zich kan richten op haar eigen ontwikkeling en haar behandeling bij het KJTC.

5.De beoordeling

5.1.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat [de minderjarige] vanaf jonge leeftijd veel heeft meegemaakt en al lange tijd wordt belast met de spanningen tussen de volwassenen om haar heen. [de minderjarige] is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld tussen haar ouders en wordt nog steeds geconfronteerd met de strijd die de ouders blijven voeren. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald. Vanwege signalen van onveiligheid in de thuissituatie bij de vader is [de minderjarige] in juli 2022 abrupt uit huis geplaatst bij de moeder en is er een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld. Op basis daarvan heeft de vader één keer in de twee weken twee uur begeleide omgang met [de minderjarige] . Daarnaast ziet [de minderjarige] de vader drie keer in de week tijdens een kort contactmoment op het schoolplein aan het einde van een schooldag.
5.2.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt deze zorgregeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid onder a, Burgerlijk Wetboek.
5.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] wordt door de verschillende korte contactmomenten te vaak geconfronteerd met wisselingen en de aanhoudende spanningen tussen de ouders. Daarnaast is er onvoldoende zicht op de omgang tussen de vader en [de minderjarige] , waardoor onduidelijk is in hoeverre de vader emotioneel kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De kinderrechter is daarom met de GI van oordeel dat het goed is dat de korte, onbegeleide contactmomenten worden vervangen door één vast begeleid contactmoment in de week. Op die manier blijft [de minderjarige] de vader wekelijks zien en neemt de duur van de omgang toe. Door de begeleiding uit te breiden komt er meer zicht op de interactie tussen de vader en [de minderjarige] , zodat sneller duidelijk wordt hoe en in welke mate de omgang met de vader kan plaatsvinden zonder dat het te belastend is voor [de minderjarige] . Ook zorgt een regeling met één vast omgangsmoment voor meer rust en stabiliteit en wordt voorkomen dat [de minderjarige] meerdere keren per week wordt geconfronteerd met de spanningsvolle overdrachtsmomenten tussen de ouders. Dit is van groot belang voor [de minderjarige] , zeker nu zij gaat starten met een intensief traject bij het KJTC om haar trauma’s uit het verleden te verwerken.
5.4.
Vanwege de wachtlijst bij Stichting Prov kan de begeleide omgang naar verwachting de komende twee maanden nog niet worden uitgebreid. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [de minderjarige] de vader tot die tijd wekelijks kan blijven zien. De vader en [de minderjarige] hebben een hechte band en de kinderrechter acht het van belang dat die band wordt gewaarborgd. De kinderrechter bepaalt daarom dat de korte begroetmomenten op school op de donderdagen doorgang kunnen blijven vinden, totdat de omgangsbegeleiding van Stichting Prov kan worden uitgebreid en er wekelijks begeleide omgangsmomenten plaatsvinden. De kinderrechter gaat ervan uit dat de vader [de minderjarige] tijdens de onbegeleide contactmomenten niet zal belasten met volwassen problematiek of vragen over (het verblijf bij) haar ouders. Daarnaast acht de kinderechter het van belang dat er onder leiding van de GI begeleide videobelmomenten worden ingepland tussen de vader en [de minderjarige] , zodat zij regelmatig contact blijven houden. Om te voorkomen dat hierover onenigheid bestaat tussen de ouders, is het belangrijk dat hier onder regie van de GI duidelijke afspraken over worden gemaakt.
5.5.
Door en namens de vader is verzocht een bijzondere curator te benoemen, zodat duidelijk wordt hoe [de minderjarige] de situatie beleeft en wat haar wensen zijn. De kinderrechter acht het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] om een bijzondere curator te benoemen en overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] zal op korte termijn starten met een intensief hulpverleningstraject bij het KJTC. Deze behandeling is geheel gericht op [de minderjarige] en wat zij nodig heeft. Daarnaast loopt er vanwege de bodemzaak een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming waarin de wensen van [de minderjarige] in kaart worden gebracht. De kinderrechter acht niet in het belang van [de minderjarige] om nog een extra persoon te benoemen met wie [de minderjarige] in gesprek moet gaan over haar wensen en belevingen. Zij moet zich de komende tijd ongestoord kunnen richten op het verwerken van haar verleden. De kinderrechter wijst het verzoek van de vader daarom af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
- wijzigt de zorgregeling en bepaalt deze als volgt:
- [de minderjarige] heeft één keer per week twee uur omgang met de vader onder begeleiding van Stichting Prov.
- Voor de periode waarin nog geen invulling aan deze wekelijkse contactregeling kan worden gegeven, kunnen de korte en onbegeleide omgangsmomenten op het schoolplein één keer in de week op donderdag doorgang vinden.
- Na positieve evaluatiegesprekken kan de omgang in afstemming met de hulpverlening en de GI verder worden aangepast. Daarbij kan de GI de concrete invulling en het uitbreidingstempo bepalen, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022 door mr. M.A.J. Berkers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Jense, als griffier.
Deze beschikking is schriftelijk vastgesteld op 22 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.