In deze zaak heeft de passagier, wonende in Polen, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Lot Polish Airlines vanwege een vertraagde vlucht op 20 december 2018 van Warschau naar Amsterdam. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagier had zijn vordering gecedeerd aan AirHelp, die de compensatie bij de vervoerder had gevorderd. De vervoerder weigerde echter te betalen en betwistte de ontvankelijkheid van de passagier in zijn vordering, met als argument dat de retrocessie van de vordering niet rechtsgeldig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Dit oordeel is gebaseerd op de conclusie dat de cessie van de vordering van de passagier aan AirHelp rechtsgeldig was, maar dat de terugoverdracht van de vordering van AirHelp aan de passagier niet rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat het Heroverdracht-formulier, dat door de passagier was ondertekend, niet voldeed aan de vereisten van artikel 3:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het niet was ondertekend door AirHelp. Hierdoor was er geen sprake van een rechtsgeldige retrocessie.
De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn vordering en dat de proceskosten voor rekening van de passagier kwamen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, op de openbare terechtzitting van 7 december 2022.