ECLI:NL:RBNHO:2022:1196

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
9494086 \ AO VERZ 21-81
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Alkmaar uitspraak gedaan over een verzoek van een werknemer, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, die onterecht op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, DNR-Energy B.V. De werknemer had verzocht om verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde ernstige bedreigingen die het ontslag zouden rechtvaardigen. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever onvoldoende feitelijk en gemotiveerd verweer had gevoerd en dat de bedreigingen niet als vaststaand konden worden aangenomen. Bovendien werd overwogen dat, zelfs als de bedreigingen als vaststaand zouden worden aangenomen, deze niet voldoende ernstig waren om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 3.000,00 bruto, evenals een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.652,36 bruto en een transitievergoeding van € 709,55 bruto. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd, omdat deze ernstig verwijtbaar had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9494086 \ AO VERZ 21-81 BL
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Beschikking in de zaak van:
[bewindvoerder], maat van Dé Bewindvoerders te Amsterdam, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[rechthebbende], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de bewindvoerder en [rechthebbende]
gemachtigde: mr. J.F. Overes
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DNR-Energy B.V.,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: DNR
gemachtigde: mr. S.D. Kurz
De zaak in het kort
In deze zaak wil de werknemer verschillende vergoedingen van zijn werkgever, omdat hij vindt dat hij onterecht op staande voet is ontslagen. De kantonrechter geeft de werknemer hierin gelijk. De ernstige bedreiging die volgens de werkgever de reden was voor het ontslag, is pas op de zitting voldoende duidelijk gemaakt. Dat is te laat. Bovendien levert de gestelde bedreiging, als die vast zou staan, in dit geval geen dringende reden voor ontslag op. De vergoedingen worden daarom toegewezen. De billijke vergoeding wordt wel aanzienlijk lager vastgesteld dan verzocht.

1.Het procesverloop

1.1.
[rechthebbende] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. DNR heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 12 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden, waar ook de bewindvoerder is verschenen, die als formele partij de zaak van [rechthebbende] heeft overgenomen. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [rechthebbende] en DNR hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [rechthebbende] bij brief van 23 november 2021 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[rechthebbende] , geboren [geboortedatum] , is op 23 november 2020 in dienst getreden bij DNR, in de functie van Hulpmonteur, met een salaris van € 2.400,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden.
2.2.
Op 17 september 2021 omstreeks 6 uur ’s ochtends heeft [rechthebbende] zich telefonisch ziek gemeld bij de hoofdmonteur met wie hij die dag zou werken. Deze hoofdmonteur heeft tegen [rechthebbende] gezegd dat hij zich voor 10 uur ook ziek moest melden bij de administratie. Dit heeft [rechthebbende] niet gedaan.
2.3.
Diezelfde dag omstreeks 12.30 uur is [xxx] (bestuurder/eigenaar van DNR, hierna: [xxx] ) naar het woonadres van [rechthebbende] gegaan, om te controleren of hij thuis was. [rechthebbende] deed de deur niet open. Ook een telefonische oproep van [xxx] werd door [rechthebbende] niet beantwoord.
2.4.
Later die middag hebben telefoongesprekken tussen [xxx] en [rechthebbende] plaatsgevonden, waarbij [rechthebbende] op staande voet is ontslagen. In de brief van DNR van 20 september 2021, waarin dat ontslag is bevestigd, staat onder meer het volgende:
“Met betrekking tot de dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek als volgt.
Op 17 september 2021 heeft u zich ziek gemeldt en daarna niet zoals aangegeven door [yyy] voor 10 uur contact opgenomen met de administratie om uw ziekmelding te bevestigen. Bij een huisbezoek van de directie bleek u niet thuis te zijn. Aan het eind van de middag bent u hier telefonisch mee geconfronteerd en ondanks verschillende pogingen om dit rustig te bespreken bent u elke keer opnieuw vervallen in zware beledigingen en bedreigingen aan het adres van [xxx] , waarbij u zelf aangaf ook DNR niet meer nodig te hebben.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leveren zowel afzonderlijk doch ook tezamen dringende redenen op in de zin van voormelde wettelijke bepaling.”
2.5.
De advocaat van [rechthebbende] heeft in een e-mail van 29 september 2021 aan DNR – onder meer – meegedeeld dat [rechthebbende] berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, en is aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Daarbij heeft [rechthebbende] een voorstel gedaan om de zaak in onderling overleg te regelen.
2.6.
DNR heeft het voorstel van [rechthebbende] niet geaccepteerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[rechthebbende] heeft een verzoek gedaan om DNR te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 15.552,00 bruto, een transitievergoeding van € 709,55 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.652,36 bruto. [rechthebbende] legt aan zijn verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
3.2.
DNR verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat [rechthebbende] op 17 september 2021 een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet, doordat [rechthebbende] grovelijke beledigingen en ernstige bedreigingen heeft geuit tegenover [xxx] en diens gezin, toen [xxx] hem ermee confronteerde dat hij de geldende verzuimvoorschriften had geschonden door zich niet beschikbaar te houden voor controle.

4.De beoordeling

[rechthebbende] staat onder bewind
4.1.
Het verzoekschrift is ingediend op naam van [rechthebbende] . Op de zitting is gebleken dat de kantonrechter te Amsterdam in een beschikking van 26 juni 2019 de (toekomstige) goederen van [rechthebbende] onder bewind heeft gesteld, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder. De rechten van [rechthebbende] die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst zijn goederen die onder het bewind vallen, zodat [rechthebbende] in deze procedure niet zelf als procespartij kan optreden. De bewindvoerder moet dus als formele procespartij worden aangemerkt. [1] De bewindvoerder is op de zitting verschenen, en heeft de procedure van [rechthebbende] overgenomen. DNR wordt hierdoor niet in haar processuele belangen geschaad. De kantonrechter zal de bewindvoerder dus formeel aanmerken als de verzoekende partij ten behoeve van [rechthebbende] . De kop van deze uitspraak is daarop aangepast. [rechthebbende] zelf wordt in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
DNR heeft onvoldoende feitelijk, gemotiveerd en onderbouwd verweer gevoerd
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of DNR moet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Daarbij moet met name worden beoordeeld of het ontslag op staande voet van 17 september 2021 terecht is gegeven.
4.3.
In de ontslagbrief heeft DNR drie redenen voor het ontslag genoemd, namelijk dat [rechthebbende] (1) zijn ziekmelding niet heeft bevestigd aan de administratie, dat hij (2) niet thuis was toen [xxx] op huisbezoek kwam (voor controle bij verzuim), en dat [rechthebbende] (3) zware beledigingen en bedreigingen heeft geuit aan het adres van [xxx] . Daarbij heeft DNR vermeld dat deze redenen in haar optiek zowel in onderlinge samenhang als ieder afzonderlijk een ontslag op staande voet rechtvaardigen. In het verweerschrift heeft DNR haar standpunt gewijzigd, in die zin dat de eerste twee redenen geen grondslag vormen voor het ontslag op staande voet, omdat het incidenteel schenden van verzuimvoorschriften anders gesanctioneerd wordt.
4.4.
Naar eigen zeggen van DNR vormen de ernstige bedreigingen die [rechthebbende] tegenover [xxx] en diens gezin zou hebben geuit, de crux van deze zaak. Die bedreigingen worden door [rechthebbende] betwist. In verzoekschriftprocedures is het bewijsrecht onverkort van toepassing. De bewijslast van de ernstige bedreigingen ligt bij DNR. Om toegelaten te worden tot bewijslevering, moet DNR voldoende stellen, uitleggen en onderbouwen.
4.5.
Zowel in de ontslagbrief als in haar verweerschrift heeft DNR niet gespecificeerd wat [rechthebbende] precies tegen [xxx] zou hebben gezegd. De basis van het verweer moet in het verweerschrift voldoende specifiek en gemotiveerd naar voren worden gebracht. DNR stelt in het verweerschrift slechts, dat [rechthebbende] [xxx] en diens gezin ernstig heeft bedreigd, en dat als bewijs voor de ernstige bedreigingen diverse schriftelijke verklaringen van medewerkers worden overgelegd. Deze verklaringen zijn in het verweerschrift niet geciteerd of anderszins aangehaald. Het zonder toelichting verwijzen naar producties, is een onvoldoende specifiek verweer. Bovendien is de gestelde ernstige bedreiging slechts in één van de overgelegde verklaringen nader gespecificeerd, in onduidelijke bewoordingen, die geen steun vinden in de andere verklaringen.
4.6.
Pas op de zitting heeft DNR concreet gemaakt wat de bedreiging volgens haar precies inhield. Volgens [xxx] heeft [rechthebbende] gezegd dat hij samen met een gezelschap naar het huis van [xxx] zou komen, om op het hoofd van [xxx] te bonken in het bijzijn van zijn kinderen. Het feit dat dit niet eerder duidelijk naar voren is gebracht, doet af aan de stelplicht en motiveringsplicht van DNR, en daarmee ook aan de overtuiging dat het zo gegaan is. Daarbij weegt mee dat [xxx] op de zitting heeft verklaard dat het telefoongesprek is opgenomen, en dat [rechthebbende] in reactie daarop – bij zijn stellige betwisting dat hij de gestelde bedreiging heeft geuit – op de zitting heeft gezegd:
“laat maar horen”. Toen [xxx] vervolgens de betreffende geluidsopname liet horen, bleek – anders dan aanvankelijk gesuggereerd – geen opname te zijn gemaakt van de bedreiging waar het in deze zaak om gaat. Onduidelijk is gebleven waarom het cruciale gedeelte van het telefoongesprek niet is opgenomen. Bovendien heeft DNR niet eerder een beroep gedaan op de geluidsopname. Een en ander bevordert niet de geloofwaardigheid van het verhaal van DNR.
4.7.
Daarmee heeft DNR naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feitelijk, gemotiveerd en onderbouwd verweer gevoerd, zodat een ernstige bedreiging die het ontslag op staande voet rechtvaardigt niet als vaststaand wordt aangenomen, en ook geen aanleiding wordt gezien om DNR tot bewijs toe te laten.
Geen dringende reden voor ontslag op staande voet
4.8.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, als wel vast zou staan dat [rechthebbende] de bedreiging heeft geuit dat hij samen met een gezelschap naar het huis van [xxx] zou komen om op het hoofd van [xxx] te bonken in het bijzijn van zijn kinderen, dit geen dringende reden oplevert die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.9.
Het op ernstige wijze bedreigen van de werkgever wordt in de wet genoemd als voorbeeld van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. [2] Dit betekent echter niet dat iedere bedreiging tot een rechtsgeldig ontslag kan leiden. Bij de beoordeling of de bedreiging voldoende ernstig is voor een ontslag op staande voet, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.10.
Vooropgesteld wordt dat de bewoordingen van de bedreiging uiteraard kwalijk zijn. Daarbij speelt echter een rol dat het bewuste telefoongesprek plaatsvond in een gespannen situatie, waarin [rechthebbende] door [xxx] werd bevraagd over zijn auto, waar die geparkeerd stond, waar [rechthebbende] die dag geweest was, en werd geconfronteerd met het feit dat [xxx] bij hem aan de deur was geweest en foto’s had gemaakt. [xxx] was die dag naar de woning van [rechthebbende] gegaan om te controleren of [rechthebbende] daadwerkelijk thuis was, en of DNR niet besodemieterd werd, aldus DNR ter zitting. [rechthebbende] zegt dat [xxx] hem een leugenaar noemde, althans dat hij dit zo heeft opgevat, en is kwaad geworden door de verwijten die hem werden gemaakt. Ook is van belang dat het gaat om een werknemer die op dat moment ziekgemeld was. Verder heeft [xxx] op de zitting verklaard dat [rechthebbende] een van zijn meest respectvolle medewerkers was, waardoor deze uitbarsting hem verbaasd heeft, en dat hij geen enkele vrees voelt voor [rechthebbende] . Dit doet geen afbreuk aan de kwalijkheid van de bewoordingen, maar wel aan de vraag of DNR deze heeft mogen opvatten als een zo ernstige bedreiging dat deze een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hierbij weegt ook mee dat dergelijke bedreigingen door [rechthebbende] niet eerder hebben plaatsgevonden. Het gaat kennelijk om een incident van een overigens respectvolle medewerker, waarvoor DNR een officiële waarschuwing had kunnen geven.
4.11.
Dit betekent dat ook indien de gestelde bedreiging als vaststaand wordt aangenomen, het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Daarmee hoeft de door [rechthebbende] opgeworpen vraag of deugdelijk hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, niet meer te worden beoordeeld.
4.12.
[rechthebbende] heeft in het ontslag berust, en vordert een aantal vergoedingen. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet ongeldig is, worden deze vergoedingen toegewezen zoals hierna vermeld.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.13.
DNR heeft opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn. In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is een beding van tussentijdse opzegging opgenomen, met een opzegtermijn van één kalendermaand, waarbij de opzegging geschiedt tegen de laatste dag van de maand. De vergoeding over de opzegtermijn van 18 september 2021 tot 1 november 2021 is door [rechthebbende] berekend op een bedrag van € 3.652,36 bruto. DNR heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Het door [rechthebbende] gevorderde bedrag wordt dan ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 17 september 2021.
Transitievergoeding
4.14.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat er een dringende reden was voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [rechthebbende] . Dat betekent dat DNR de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 709,55 bruto. Tegen de hoogte van de transitievergoeding heeft DNR immers geen verweer gevoerd. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 18 oktober 2021.
Billijke vergoeding
4.15.
Het geven van een ongeldig ontslag op staande voet moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever [3] , zodat ook het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding moet worden toegewezen.
4.16.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [4] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.17.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst per 23 november 2021 zou zijn geëindigd wegens het verstrijken van de overeengekomen bepaalde tijd. Voldoende aannemelijk is dat DNR, als het ontslag op staande voet niet zou hebben plaatsgevonden, de overeenkomst niet zou hebben verlengd, omdat voorafgaand aan het ontslag al duidelijk was dat DNR niet meer tevreden was over het functioneren van [rechthebbende] . De inkomensschade die [rechthebbende] als gevolg van het ontslag heeft geleden, is daarmee beperkt tot het loon over de periode van 18 september tot 23 november 2021, zijnde ongeveer € 5.600,00 bruto (inclusief vakantietoeslag). De bewindvoerder heeft verklaard dat [rechthebbende] in deze periode geen andere inkomsten heeft ontvangen.
4.18.
De inkomensschade van € 5.600,00 wordt feitelijk in belangrijke mate gecompenseerd door de aan [rechthebbende] toe te kennen vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding (van in totaal € 4.361,91). De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om die vergoedingen voor ruim de helft in mindering te brengen op de inkomensschade, omdat die vergoedingen ook deels bedoeld zijn als financiële compensatie voor beëindiging van het dienstverband. Daarbij weegt mee dat de bedreiging weliswaar niet is komen vast te staan, maar [rechthebbende] wel een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. Door zich niet voor 10 uur bij de administratie ziek te melden en niet bereikbaar te zijn, heeft [rechthebbende] vragen bij DNR opgeroepen, en uit de geluidsopname van het telefoongesprek blijkt dat hij onredelijk kwaad is geworden op [xxx] . Anderzijds wordt in aanmerking genomen dat de billijke vergoeding er ook aan kan bijdragen de werkgever ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een werknemer onterecht op staande voet te ontslaan.
4.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de billijke vergoeding zal worden vastgesteld op een bedrag van € 3.000,00 bruto. Daarmee wordt [rechthebbende] naar het oordeel van de kantonrechter ook voldoende gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van DNR. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 17 september 2021, zoals verzocht.
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van DNR, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van DNR. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [rechthebbende] worden vastgesteld op € 747,00. DNR wordt ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de bewindvoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [rechthebbende] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2.
veroordeelt DNR om aan de bewindvoerder een billijke vergoeding te betalen van € 3.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 september 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt DNR om aan de bewindvoerder de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.652,36 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 september 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt DNR om aan de bewindvoerder een transitievergoeding te betalen van € 709,55 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt DNR tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de bewindvoerder tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 747,00
en veroordeelt DNR tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de bewindvoerder worden gemaakt;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 9 februari 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 20 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:473
2.Artikel 7:678 lid 2, onderdeel e, Burgerlijk Wetboek
3.Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113
4.Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle)