ECLI:NL:RBNHO:2022:11796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/15/334079 / KG ZA 22-581
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het opleggen van dwangsommen in verband met de uitoefening van een erfdienstbaarheid

In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaren (VvE) dat de gedaagde, een besloten vennootschap, wordt veroordeeld om een hekwerk te verwijderen dat de uitoefening van een erfdienstbaarheid belemmert. De VvE heeft eerder in een bodemprocedure gewonnen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gedaagde de VvE onbelemmerd toegang moet geven tot de erfdienstbaarheid van weg. Ondanks deze uitspraak heeft de gedaagde het hekwerk niet verwijderd, wat de VvE noopte om in kort geding een dwangsom te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VvE voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar oordeelt dat de gedaagde het hekwerk niet hoeft te verwijderen, zolang de VvE haar parkeerplaatsen op een aanvaardbare manier kan bereiken. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat het hekwerk eenvoudig kan worden verplaatst en dat de gedaagde toestemming heeft gegeven voor het tijdelijk verplaatsen ervan. Daarom wordt de vordering tot het opleggen van dwangsommen afgewezen, en wordt de VvE veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/334079 / KG ZA 22-581
Vonnis in kort geding van 28 december 2022
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENARS GEBOUW “[eiser]”,
gevestigd te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. A. Overweel te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de VvE en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kortDit is de vierde gerechtelijke uitspraak in een conflict tussen de eigenaars van twee aangrenzende percelen in het centrum van [plaats 2] over de tussen hen geldende erfdienstbaarheid van weg. [gedaagde] is bij vonnis van 20 juli 2022 veroordeeld om de VvE onbelemmerd en ongehinderd de erfdienstbaarheid van weg over het perceel van [gedaagde] te laten uitoefenen. Omdat [gedaagde] nadrukkelijk had toegezegd gevolg te zullen geven aan het vonnis, zijn bij het vonnis de door de VvE gevorderde dwangsommen afgewezen.
In de huidige zaak stelt de VvE dat ondanks het vonnis [gedaagde] een hekwerk op haar perceel laat staan, dat belemmert dat de VvE de erfdienstbaarheid van weg kan uitoefenen. In deze procedure vordert de VvE [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen aan het vonnis aan 20 juli 2022 te voldoen door het hekwerk te verwijderen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de plaatsopneming op 21 december 2022
  • de aansluitende mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De VvE en [gedaagde] zijn eigenaars van aangrenzende percelen in het centrum van [plaats 2]. Tot 1991 vormden de percelen één geheel. In het pand dat nu aan [gedaagde] toebehoort, was een krant gevestigd, en in het pand van de VvE zat een drukkerij.
2.2.
Bij de splitsing van het perceel in 1991, en de verkoop van de drukkerij aan een derde, behield de verkoper de eigendom van het krantengebouw en het daarbij behorend parkeerterrein. Bij de verkoop heeft de verkoper een persoonlijk recht bedongen op twee parkeerplaatsen op een deel van het perceel van de koper (thans de VvE). Het gaat om een strook grond vóór een transformatorhuisje aan de zijkant van de drukkerij, grenzend aan het parkeerterrein van het krantengebouw (hierna: de strook). Bij de akte is een erfdienstbaarheid met betrekking tot de strook gevestigd, dat luidt als volgt:
“(…)
Bij deze wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het hierbij verkochte en ten laste van het aan verkoopster in eigendom verblijvende gedeelte van voormeld kadastraal perceel (…) om via de bestaande in- en uitrit op het lijdend erf en de daaraan grenzende parkeerplaats, te komen van en te gaan naar het gekochte van de openbare weg (…).
Vorenbedoelde erfdienstbaarheid eindigt, zodra de eigenaar van het heersend erf een eigen in- en uitrit ter hoogte van het bestaande transformatorgebouw heeft gerealiseerd.’
(…)”
2.3.
Op de strook zijn met witte lijnen drie parkeervakken gemarkeerd. De drie parkeervakken van de VvE kunnen vanaf de openbare weg alleen via het perceel van [gedaagde] worden bereikt.
2.4.
Tussen partijen is een conflict ontstaan over de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend. Dit heeft geleid tot drie eerdere gerechtelijke procedures.
2.5.
De VvE heeft een vordering tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening ingesteld bij de kantonrechter te [plaats 2], waarin zij vorderde – samengevat – [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen obstakels te verwijderen die de toegang tot de strook verhinderen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de VvE bij vonnis van 11 maart 2021 toegewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam de vordering van de VvE tot het respecteren van de erfdienstbaarheid beperkt toegewezen, namelijk voor zover het gaat om het parkeren van één auto in de lengterichting van de strook.
2.6.
[gedaagde] is een bodemprocedure tegen de VvE gestart. Bij vonnis van 20 juli 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van weg niet is beëindigd, dat er geen aanleiding bestaat om deze te wijzigen, dat een erfdienstbaarheid van parkeren niet door verjaring is gevestigd, en dat de VvE geen eigen oprit hoeft aan te leggen. De vorderingen van [gedaagde] om op deze punten andersluidende verklaringen voor recht uit te spreken, zijn afgewezen. Op de tegenvordering van de VvE heeft de rechtbank beslist dat [gedaagde] de VvE de erfdienstbaarheid onbelemmerd en ongehinderd moet laten uitoefenen. Omdat [gedaagde] had toegezegd het te wijzen vonnis volledig te zullen naleven, heeft de rechtbank de door de VvE gevorderde dwangsommen afgewezen.
2.7.
De advocaat van de VvE heeft de advocaat van [gedaagde] op 26 juli 2022 het volgende geschreven:
“(…)
Cliënte liet mij weten dat uw cliënte het vonnis niet naleeft. Het uitoefenen van de erfdienstbaarheid wordt nog altijd belemmerd. Wordt het hek vandaag niet verwijderd dan zal cliënte zelf voor verwijdering dan wel verplaatsing ervan zorgdragen.
(…)”
2.8.
[gedaagde] heeft het hek niet verwijderd. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 juli 2022.

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2022 volledig na te komen door alle obstakels, waaronder het huidige hekwerk, die de uitoefening van de erfdienstbaarheid verhinderen en/of belemmeren, te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] daar niet aan voldoet, tot een maximum is bereikt van € 100.000,00.
3.2.
De VvE legt aan de vordering ten grondslag dat ondanks het vonnis van 20 juli 2022 [gedaagde] opzichtig belemmert dat de VvE het haar toekomende recht op de erfdienstbaarheid kan uitoefenen door ondanks vele verzoeken tot verwijdering een hekwerk op het perceel van [gedaagde] te laten staan. Het hekwerk zorgt ervoor dat de parkeerbewegingen die gemaakt moeten worden om op de parkeerplaatsen van de VvE te komen, niet gemaakt kunnen worden. Omdat de rechtbank bij het vonnis van 20 juli 2022 de gevorderde dwangsom heeft afgewezen, vordert De VvE [gedaagde] alsnog een dwangsom toe te wijzen, zodat de VvE kan afdwingen dat [gedaagde] het hekwerk verwijdert.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Met de stelling van de VvE dat [gedaagde] belemmert dat de VvE haar parkeerplaatsen kan bereiken, heeft de VvE voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
Toetsingskader
4.2.
De VvE vordert weliswaar [gedaagde] te veroordelen alle in de weg staande obstakels te verwijderen, maar gebleken is dat de gevorderde voorziening in feite alleen ziet op het hekwerk dat [gedaagde] op haar perceel heeft geplaatst.
4.3.
Uitgangspunt is dat de vestiging van een recht van uitweg niet met zich brengt dat de uitweg geheel vrij moet zijn, ook al is in de akte daarover niets bepaald. Of afsluiting van het dienend erf in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar is, hangt af van de vraag of uitoefening van het recht van uitweg op onredelijke wijze wordt bemoeilijkt. Hierbij is ook van belang dat het recht van een eigenaar om zijn erf af te sluiten, zoals bepaald in artikel 5:48 BW, in beginsel onverkort geldt en zwaar weegt. [1] Verder is artikel 5:74 BW van belang, waarin is bepaald dat uitoefening der erfdienstbaarheid moet geschieden op de voor het dienende erf – in dit geval het perceel van [gedaagde] – minst bezwarende wijze.
4.4.
[gedaagde] hoeft het hekwerk in beginsel dus niet te verwijderen, zolang de VvE haar parkeerplaatsen op een aanvaardbare manier met een auto kan bereiken.
De plaatsopneming
4.5.
Bij de plaatsopneming heeft de voorzieningenrechter het volgende geconstateerd.
  • het hekwerk staat naast de strook, los in verplaatsbare/verschuifbare betonvoeten die op het perceel van [gedaagde] liggen,
  • aan het begin van het hekwerk ligt de betonvoet op de hoek van de strook en het transformatorhuisje,
  • het hekwerk staat niet in een rechte hoek van 90 graden ten opzichte van het gebouw van de VvE. Het hek loopt schuin in een stompe hoek, waarbij de laatste betonnen voet dichter bij de openbare weg ligt dan de betonvoet aan het begin van het hek,
  • het hekwerk is niet zwaar. Het kan zonder noemenswaardige inspanning met één hand eenvoudig uit de betonvoet worden getild en na verschuiving van de betonvoet op een andere plek worden teruggeplaatst,
  • de betonvoeten kunnen eenvoudig en zonder veel kracht worden verschoven.
Overwegingen
4.6.
Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] zich niet tot het uiterste hoeft in te spannen om de VvE een vrij bereik van de parkeerplaatsen te garanderen. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde] op aanwijzing van de voorzieningenrechter de betonvoet aan het eind van het hekwerk verschoven naar een dusdanige positie dat het hekwerk min of meer in het verlengde van de buitenzijde van het rechter parkeervak kwam te staan. Het rijden over het perceel van [gedaagde] en het parkeren in de drie parkeervakken op de strook is dan zonder ingewikkelde manoeuvres goed mogelijk. De voorzitter van de VvE heeft dat wel betwist, maar zij is niet ingegaan op de uitnodiging van de voorzieningenrechter om al rijdende met een auto het tegendeel aan te tonen.
4.7.
[gedaagde] heeft vervolgens met verf op haar perceel de door de voorzieningenrechter aangewezen plaats gemarkeerd waar de betonvoet aan het einde van het hek moet liggen om de strook zonder ontoelaatbare belemmering te kunnen bereiken. Omdat de VvE verder geen bezwaar tegen die plaats van de betonvoet heeft geuit, staat daarmee tussen partijen vast in welke positie het hekwerk moet staan om de VvE in staat te stellen de erfdienstbaarheid op de voor [gedaagde] minst belastende wijze uit te oefenen. Met het hekwerk in die positie voldoet [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het gebod van het vonnis van 20 juli 2022 om de VvE en derden die de strook willen bereiken onbelemmerd en ongehinderd de erfdienstbaarheid van weg te laten uitoefenen.
Dwangsommen
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde dwangsommen slechts aan de orde kunnen komen als het hekwerk op een andere plek wordt geplaatst dan de bij de plaatsopneming gemarkeerde plaats. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat het hek met een minimale inspanning eenvoudig aan de kant kan worden gezet en teruggezet. Uit de correspondentie tussen de advocaten van partijen blijkt dat [gedaagde] de VvE toestemming heeft gegeven voor het kort opzij zetten van het hek. Omdat de VvE met toestemming van [gedaagde] in staat is zich een vrije doorgang naar de strook te creëren als het hek (toch nog) in de weg staat, zal de gevorderde dwangsom als overbodig worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] erop heeft gewezen dat het regelmatig gebeurt dat onbekenden die de omliggende winkels willen bezoeken, het hekwerk verplaatsen om hun auto op het perceel van [gedaagde] te parkeren. Dit is een reden temeer om de gevorderde dwangsom af te wijzen.
Conclusie
4.9.
De conclusie is dat de gevorderde voorziening zal worden geweigerd omdat de VvE daar geen belang bij heeft. Daar komt bij dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat op grond van een bestuursrechtelijk besluit dat inmiddels formele rechtskracht heeft, het slechts is toegestaan met één auto op de strook te parkeren. Aangezien de VvE ter zitting heeft verklaard dat de gemeente haar met dat besluit heeft overvallen, en dat zij daarover in gesprek is met de gemeente, acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk dat de gemeente een dergelijk besluit heeft genomen, en dat er dus slechts met één auto op de strook geparkeerd mag worden. In dat geval moet er worden geparkeerd op een lege de strook, wat eenvoudig, zonder ingewikkelde parkeerbewegingen, mogelijk is, ook als het hek niet precies op de nu gemarkeerde plek is (terug)geplaatst. Dit is een reden temeer voor de conclusie dat de VvE geen belang heeft bij de gevorderde voorziening.
Proceskosten
4.10.
Aangezien de gevorderde voorziening zal worden geweigerd, zal de VvE als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevorderde voorziening,
5.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 december 2022. [2]

Voetnoten

1.vaste rechtspraak sinds HR 8 februari 1934, NJ 1934, 987
2.Conc.: 830