ECLI:NL:RBNHO:2022:11784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/15/334180 / KG ZA 22-584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming zorgregeling in kort geding met afwijzing en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard met de vordering om haar te veroordelen tot nakoming van een mondeling overeengekomen zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De zorgregeling hield in dat de kinderen in de even weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. De vrouw heeft echter sinds 21 oktober 2022 de zorgregeling niet nageleefd, wat de man als onterecht beschouwt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw verantwoordelijk is voor het niet nakomen van de zorgregeling. De man heeft zelf niet op de afgesproken momenten de kinderen opgehaald en heeft hen zelfs teruggestuurd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man te lichtvaardig de procedure heeft gestart, wat heeft geleid tot onnodige kosten voor de vrouw. De vordering van de man is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die in totaal € 1.430 bedragen. De uitspraak is gedaan op 23 december 2022 door mr. J. Lintjer en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/334180 / KG ZA 22-584
Vonnis in kort geding van 23 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats]
,
eiser,
advocaat mr. A.G. van de Beek te Barneveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats]
,
gedaagde,
advocaat mr. S. Akkas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord met bijlagen 1 tot en met 5.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 16 december 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vrouw veroordeelt tot nakoming van de door partijen afgesproken zorgregeling, die inhoudt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de even weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven en dat de (school)vakanties in onderling overleg worden verdeeld, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
  • de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Hij stelt hiertoe het volgende. De vrouw komt de overeengekomen zorgregeling sinds 21 oktober 2022 niet meer na, zonder dat zij hier een goede reden voor heeft. De kinderen willen niet met de man mee en dat komt doordat de vrouw hen daarvoor niet genoeg stimuleert. Het is slecht voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen dat zij hun vader niet zien. De zorgregeling moet daarom zo snel mogelijk worden hervat. De man is bang dat als hij zich niet tot de rechtbank richt, hij de kinderen voor lange tijd niet te zien zal krijgen. Daarom moet ook een dwangsom aan de vrouw worden opgelegd.
3.3.
De vrouw voert verweer en concludeert dat de man niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, althans dat zijn vordering moet worden afgewezen. Zij vordert de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.4.
De vrouw voert het volgende aan. Sinds het uiteengaan van partijen heeft zij altijd het contact tussen de man en de kinderen gestimuleerd. De man is op 21 oktober 2022 niet komen opdagen om de kinderen op te halen. In de weekenden daarna heeft de vrouw de kinderen meegegeven, maar heeft de man er iedere keer zelf voor gekozen om de kinderen terug te geven. Het kan daarom niet de vrouw worden verweten dat de contactmomenten niet zijn doorgegaan. De kinderen geven aan dat zij geen contact meer met de man willen, omdat zij iedere keer door de man bij hun oma worden achtergelaten. De man had deze zaak in onderling overleg moeten oplossen en hij is deze procedure onnodig aangegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Niet in geschil is dat de mondeling tussen de man en de vrouw afgesproken contactmomenten tussen de man en de kinderen sinds 21 oktober 2022 niet zijn doorgegaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man daarom een spoedeisend belang bij zijn vordering en is hij hierin ontvankelijk.
nakoming zorgregeling
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen vanaf de zomervakantie 2022 tot 21 oktober 2022 uitvoering hebben gegeven aan een door hen (mondeling) overeengekomen zorgregeling die inhoudt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de even weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven en dat de vakanties in onderling overleg worden verdeeld. Zoals reeds overwogen, hebben vanaf 21 oktober 2022 geen contactmomenten tussen de man en de kinderen meer plaatsgevonden.
4.4.
De man vordert de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling. De voorzieningenrechter dient daarom te beoordelen of het aan de vrouw te wijten is dat de door partijen overeengekomen zorgregeling niet wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het contactmoment tussen de man en de kinderen is voor het eerst niet doorgegaan in het weekend van 21 oktober 2022. De man stelt dat hij op die dag voor het huis van de vrouw stond en dat hij zag dat het donker was in huis, en dat hij daarom niet heeft aangebeld. De vrouw voert aan dat zij wel degelijk thuis was en dat de kinderen tevergeefs hebben gewacht op hun vader omdat hij niet kwam opdagen. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen hoe het precies is verlopen, maar stelt aan de hand van de eigen verklaring van de man ter zitting wel vast dat de man niet heeft aangebeld om de kinderen op te halen. Wat betreft alle contactweekenden daarna is niet in geschil dat de vrouw de kinderen aan de man heeft meegegeven en de kinderen in de auto van de man zijn gaan zitten, maar dat de man de kinderen iedere keer weer heeft laten uitstappen en heeft laten teruggaan naar de vrouw omdat de kinderen niet met hem mee zouden willen gaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan de hand van het voorafgaande niet gebleken dat het aan de vrouw te wijten is dat de man op de afgesproken momenten geen contact heeft gehad met de kinderen. Van belang hierbij is ook dat niet is gebleken dat de vrouw de kinderen zodanig heeft beïnvloed dat zij niet met de man mee willen gaan of dat zij hen hiertoe onvoldoende stimuleert. Niet in geschil is immers dat juist de vrouw een kindertherapeut voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] heeft ingeschakeld in verband met hun weerstand tegen contact met de man. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man daarom afwijzen.
4.5.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat gebleken is dat de verstandhouding tussen partijen minder goed is geworden en dat hun onderlinge communicatie na de zomervakantie 2022 minder goed verloopt. Het is niet goed dat er spanningen tussen de ouders zijn en dat zij niet goed op ouderniveau met elkaar kunnen praten, omdat de kinderen hier last van (zullen) hebben. Daarom geeft de voorzieningenrechter partijen ter overweging mee om met hulpverlening de onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Partijen kunnen zich hiervoor bijvoorbeeld aanmelden bij het Centrum Jeugd en Gezing (CJG) van de gemeente waar de kinderen staan ingeschreven.
kosten van het geding
4.6.
Partijen hebben over en weer verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter stelt vast dat in familiezaken het uitgangspunt is dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Wil sprake zijn van een dergelijke situatie, dan dient sprake te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij.
4.7.
De voorzieningenrechter heeft in het voorafgaande geoordeeld dat niet gebleken is dat het aan de vrouw te verwijten is dat de zorgregeling sinds 21 oktober 2022 niet is uitgevoerd. Voorts is naar het oordeel voorzieningenrechter niet gebleken dat de man op een andere wijze dan via deze procedure heeft geprobeerd de zorgregeling te hervatten, bijvoorbeeld door hierover met de vrouw (met hulpverlening) in gesprek te gaan. De man is deze procedure daarom te lichtvaardig gestart en hiermee heeft hij de vrouw onnodig op kosten gejaagd. De voorzieningenrechter zal de man daarom veroordelen in de proceskosten van de vrouw conform het geldende liquidatietarief. De kosten worden dienovereenkomstig begroot op € 1.126 aan salaris advocaat (2 punten tarief II) vermeerderd met het door de vrouw betaalde griffierecht van € 304, in totaal € 1.430.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van de man af;
5.2.
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, begroot op € 1.430.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Lintjer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 23 december 2022.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.