ECLI:NL:RBNHO:2022:11706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
21-371 en 21-372
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake nabetaling en verrekening van bijstandsuitkering onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een tussenuitspraak met betrekking tot de nabetaling van bijstandsuitkering aan eiseres, die onder de Participatiewet valt. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, die haar recht op uitkering hadden herzien en boetes hadden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt of bij de verrekening van de nabetaling rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Dit gebrek in de motivering heeft geleid tot de vernietiging van het bestreden besluit, voor zover het de motivering van de verrekening betreft. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit motiveringsgebrek te herstellen, wat ook is gebeurd. Eiseres heeft in haar zienswijze aangegeven dat er onduidelijkheden blijven bestaan over de berekeningen en dat zij vindt dat de herleefde vordering niet meer teruggevorderd zou moeten worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de late nabetaling niet leidt tot kwijtschelding van de vorderingen, omdat er geen dringende redenen zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep in de zaak met nummer 21/371 ongegrond verklaard, terwijl het beroep in de zaak met nummer 21/372 gegrond is verklaard. Verweerder is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft de boetes die aan eiseres zijn opgelegd in stand gelaten, maar heeft de motivering van de verrekening van de nabetaling vernietigd, met behoud van de rechtsgevolgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/371 en 21/372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Blok).

Procesverloop

1.1
Verweerder heeft verschillende besluiten genomen die te maken hebben met het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). In chronologische volgorde gaat het om de volgende besluiten:
a. a) een besluit van 10 juni 2020 waarbij verweerder aan eiseres een boete heeft opgelegd van € 205,20, omdat zij inkomsten uit stagewerkzaamheden niet zou hebben gemeld,
b) een besluit van 15 juni 2020 waarin verweerder het recht van eiseres op een PW-uitkering heeft herzien over de periode van 1 januari tot en met 31 mei 2020, omdat eiseres alimentatie ontvangt en € 800,- bruto terugvordert,
c) een besluit van 23 juni 2020 waarin verweerder om diezelfde reden het recht van eiseres heeft herzien over de periode van 1 september tot en met 31 december 2019 en € 417,43 bruto terugvordert,
d) een besluit van 6 juli 2020 waarbij verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met
terugwerkende kracht heeft gewijzigd vanaf 27 februari 2018, omdat een verkeerde norm is toegepast en eiseres een te lage uitkering heeft ontvangen,
e) een tweede besluit van 6 juli 2020 waarbij verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 160,-, vanwege het niet of niet op tijd melden van inkomsten uit alimentatie.
1.2
Verder heeft verweerder op 7 en 8 juli 2020 in totaal drie uitkeringsspecificaties aan eiseres verzonden.
1.3
In het besluit van 8 december 2020 – verzenddatum 9 december 2020 – (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen besluiten b, c en d en tegen de uitkeringsspecificaties ongegrond verklaard. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld, is geregistreerd onder nummer HAA 21/372.
1.4
In het besluit van 31 december 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide boetebesluiten ongegrond verklaard. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld, is geregistreerd onder nummer HAA 21/371.
1.5
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.6
De rechtbank heeft beide beroepen op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.7
In de tussenuitspraak van 21 juni 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen.
1.8
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.9
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.1
De rechtbank heeft bepaald [1] dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

De tussenuitspraak

2.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 en 15 augustus 2012 [2] .
2.2
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder de kinderalimentatie terecht heeft aangemerkt als inkomsten en dat eiseres deze inkomsten had moeten melden bij verweerder. Nu zij dit niet meteen heeft gedaan heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de herziening en terugvordering in stand kunnen blijven.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de stagevergoeding moet worden gezien als middel in de zin van de Participatiewet, omdat de stage in dit geval niet bij heeft gedragen aan de arbeidsinschakeling van eiseres. De uitzondering van artikel 31, tweede lid, onder n, van de PW doet zich hier dan ook niet voor. Doordat eiseres de stagevergoeding niet heeft gemeld heeft zij ook hier haar inlichtingenplicht geschonden. De stagevergoeding mocht verweerder voorts verrekenen met de bijstandsuitkering op grond van artikel 58, vierde lid, van de PW.
Ook heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat de boetes die aan eiseres zijn opgelegd in stand kunnen blijven.
2.3
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat verweerder bij de verrekening van de terugvorderingsbedragen en een nabetaling van bijstand niet inzichtelijk heeft gemaakt of verweerder per maand heeft bekeken of rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Het betreden besluit 1 is daarom – voor zover het ziet op de verrekening van de nabetaling – onvoldoende gemotiveerd. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om dit motiveringsgebrek te herstellen.

Aanvullende motivering en zienswijze

3.1
Verweerder heeft op 21 juli 2022 een overzicht overgelegd over de nabetalingsperiode van 27 februari 2018 tot en met 30 juni 2020. Volgens verweerder volgt uit dit overzicht dat over de periode van 27 februari 2018 tot en met augustus 2019 en in de maand juni 2020 een totaalbedrag van € 774,47 boven de beslagvrije voet is verrekend met de openstaande vorderingen. Daarentegen is over de periode van september 2019 tot en met mei 2020 niet de gehele beslagvrije voet aangewend ter verrekening met de openstaande vorderingen. Er resteert een totaalbedrag van € 600,64 aan ruimte. Het bedrag van € 774,47 zal aan eiseres betaalbaar worden gesteld, echter dit betekent wel dat een of meerdere vorderingen herleven.
3.2
Eiseres voert in de zienswijze aan dat het overzicht nog niet helemaal duidelijk is. Onduidelijk is waarom in (of vanaf) de 20ste regel (de rechtbank begrijpt september 2019) geconcludeerd wordt dat er niet te veel is ingehouden, terwijl de inhoudingen en het inkomen op hetzelfde niveau en zelfs hoger liggen dan de maanden ervoor.
Daarbij is aangevoerd dat verweerder eiseres ruim anderhalf jaar onder de beslagvrije voet heeft laten leven en daar geen tegemoetkoming tegenover stelt, bijvoorbeeld dat het alsnog nabetaalde bedrag niet alsnog op het schuldenoverzicht terecht komt. Eiseres stelt dat verweerder ten compensatie van het onjuist handelen het niet zou moeten laten leiden tot een herleving van de vordering. Ook zou het netjes zijn als de wettelijke rente betaald zou worden.

Het oordeel van de rechtbank

Herstel van het motiveringgebrek
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het geconstateerde gebrek hersteld met overlegging van het overzicht. In het overzicht is per maand te zien wat de bijstandsnorm is (bruto en netto), wat de beslagvrije voet is, hoeveel er maandelijks is verrekend, hoeveel er nabetaald is, hoeveel ruimte er was boven de beslagvrije voet, hoeveel er al was ingehouden, welk bedrag is ingehouden boven de beslagvrije voet en welke ruimte niet was benut. Hiermee is duidelijk gemaakt in welke maanden er geen ruimte was voor verrekening en over welke maanden dus ten onrechte is verrekend. Dit heeft verweerder vervolgens hersteld.
De verrekening
4.2
Dat onduidelijk is gebleven waarom verweerder vanaf september 2019 tot de conclusie komt dat er wel ruimte is voor verrekening volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt dat eiseres vanaf 1 september 2019 recht had op alimentatie en dat zij per maand
€ 160,- heeft ontvangen. Het inkomen van eiseres was per 1 september 2019 dus niet gelijk aan dat van de maanden daarvoor zoals eiseres stelt. Uit het overzicht blijkt dat verweerder bij het vaststellen van de beslagvrije voet rekening heeft gehouden met de ontvangen alimentatiebedragen (de beslagvrije voet is daardoor lager geworden), waardoor er (meer) ruimte was om te verrekenen.
4.3
De rechtbank begrijpt de zienswijze van eiseres zo, dat zij van mening is dat de restvordering na de gewijzigde berekening zou moeten worden kwijtgescholden, danwel dat verweerder niet meer mocht terugvorderen, gelet op de wijze van handelen van verweerder.
Vast staat dat verweerder lang heeft gewacht met het corrigeren van de bijstandsnorm. Pas in juli 2020 is de uitkering van eiseres gewijzigd per 27 februari 2018. Al die tijd werd de bijstand van eiseres ten onrechte verlaagd met 10%. Onduidelijk is gebleven waarom een beslissing en de nabetaling zo lang is uitgebleven.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit echter niet tot een kwijtschelding of nihilstelling van de later ontstane vorderingen, of een reden om van terugvordering van de vorderingen af te zien. Daartoe overweegt de rechtbank dat zich geen situatie voordoet als opgenomen in artikel 58, zevende lid van de PW. Bovendien staan de later ontstane vorderingen los van de late nabetaling door verweerder. Dat deze (deels) met elkaar worden verrekend, maakt niet dat de vorderingen voor kwijtschelding in aanmerking komen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat dit geen situatie is als bedoeld in het achtste lid van dit artikel. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële
gevolgenvoor de betrokkene heeft. Niet gebleken is dat de herleefde vordering leidt tot onaanvaardbare en/of financiële gevolgen voor eiseres. Uit de stukken volgt dat de herleefde vordering zal worden afgelost met het vakantiegeld dat wordt gereserveerd voor eiseres.
Voor zover eiseres met de zienswijze heeft willen stellen dat de late nabetaling zou moeten leiden tot compensatie danwel schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voor een beoordeling van een verzoek om schadevergoeding te weinig is gesteld.
Wettelijke rente
5. Namens eiseres is verzocht om wettelijk rente over de nabetaling. Uit het dossier blijkt dat eiseres over de periode 27 februari 2018 tot en met 30 juni 2020 wettelijke rente ten bedrage van € 62,14 heeft ontvangen. Dit volgt uit een brief van 18 december 2020 van verweerder aan (de gemachtigde van) eiseres. Nu de wettelijke rente is vergoed en niet gesteld is dat dit rentebedrag niet conform de wettelijk regels is vastgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om zich uit te laten over de stelling van eiseres dat het netjes zou zijn als de wettelijke rente uitbetaald zou worden.

Conclusie en gevolgen

In de zaak met nummer 21/371
6. Gelet op het oordeel in de tussenuitspraak dat de boetes in stand kunnen blijven, is het beroep in de zaak met nummer 21/371 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in die procedure.
In de zaak met nummer 21/372
7.1
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep in de zaak met nummer 21/372 gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de motivering van de verrekening van de nabetaling. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het motiveringsgebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand.
7.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor in artikel 7:15 van de Awb genoemde voorwaarden.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer 21/371
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak met nummer 21/372
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is beslist over de verrekening van de nabetaling;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb