ECLI:NL:RBNHO:2022:11684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/15/298965 / FA RK 20-466
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en hoofdverblijfplaats bij gecompliceerde echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2022, betreft het een zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], in het kader van een gecompliceerde echtscheiding tussen de ouders. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben een langdurige en problematische relatie, die heeft geleid tot een situatie waarin de omgang tussen de kinderen en de moeder ernstig is verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het belang van de kinderen samen met een kindbehartiger moeten onderzoeken of er mogelijkheden zijn om tot een zorgregeling te komen die recht doet aan het wettelijk uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald, gezien de bestendige situatie waarin de kinderen al geruime tijd bij hem wonen en het belang van rust en duidelijkheid voor de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden tot 1 juli 2023, in afwachting van de voortgang van het traject met de kindbehartiger. De rechtbank benadrukt dat de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het uitblijven van contactherstel schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, zowel op korte als lange termijn. De ouders worden aangespoord om hun verantwoordelijkheden te nemen en samen te werken aan het welzijn van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling / hoofdverblijfplaats / benoeming deskundige / benoeming bijzondere curator
zaak-/rekestnr.: C/15/298965 / FA RK 20-466
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 22 december 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.L. Molenaar, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.G. Gijtenbeek, kantoorhoudende te Amsterdam,
--betreffende--
[de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
[de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De vader en de moeder zijn ook de ouders van de inmiddels meerderjarige dochter [naam] , geboren op [geboortedag 3] 2003.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 20 mei 2020 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikking van 4 juni 2021 en de daarin vermelde stukken;
- het bericht van de GI met bijlage van 10 november 2021;
- de brief van 15 november 2021 van de advocaat van de moeder;
- de brief van 17 november 2021 van de advocaat van de vader;
- de dagbepalingsbeschikking van 9 december 2021;
- akte aanvulling verzoekschrift van 4 juli 2022 van de moeder;
- het F9-formulier van 6 juli 2022, met bijlage, van de advocaat van de moeder;
- akte uitlating, tevens wijziging van de verzoeken van de vader van 18 juli 2022;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 25 oktober 2022;
- akte uitlating, tevens houdende verweer tegen verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling, tevens houdende overlegging aanvullende producties/bijlagen van 3 november 2022 van de vader;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 8 november 2022;
- het F-9 formulier, met bijlage, van de advocaat van de vader van 9 november 2022.
1.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben op 9 november 2022 met de kinderrechter gesproken.
1.3.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 november 2022 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. M.L. Molenaar en de vader door mr. T.G. Gijtenbeek.
Tevens waren ter zitting als informanten aanwezig mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), hierna te noemen: de GI, en mevrouw [Z] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad.
1.4.
Gelijktijdig met dit verzoek is het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen behandeld, bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/333015 / JU RK 22-1593. De rechtbank heeft hierop in een afzonderlijke tussenbeschikking van 18 november beslist dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 12 januari 2023 onder aanhouding van het overige.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Hoewel de rechtbank in deze beschikking de term “zorgregeling” zal hanteren, wijst de rechtbank partijen erop dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”.
2.2.
De rechtbank verwijst naar en neemt hier over wat is opgenomen in voornoemde beschikkingen van 20 mei 2020 en 4 juni 2021.
2.3.
De rechtbank heeft in voornoemde beschikkingen de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop van de ingezette hulpverleningstrajecten.
2.4.
De moeder heeft aanvullend verzocht [deskundige] te benoemen, primair als deskundige en subsidiair als bijzondere curator.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 mei 2020 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, laatstelijk, op verzoek van de moeder, bij beschikking van 18 november 2022, en nog voortduurt tot 12 januari 2023, waarbij het verzoek voor het overige is aangehouden met opdracht aan de GI om de kinderrechter uiterlijk op 29 december 2022 schriftelijk te informeren
Verzoek ex artikel 810a Rv en verzoek benoeming bijzondere curator
2.6.
De moeder stelt ter onderbouwing van haar verzoek als volgt. De moeder voelt zich onmachtig. Zij heeft sinds de zitting van 6 mei 2021 overal aan meegewerkt, dit in tegenstelling tot de vader. Tegelijkertijd wordt de vader beloond, ondanks zijn houding en gedrag. Nagenoeg alle hulpverleners zijn door de vader de deur uitgewerkt en het lijkt er niet op dat er nog wordt toegewerkt naar contact tussen [de minderjarige 1] en de moeder en / of uitbreiding van het contact tussen [de minderjarige 2] en de moeder. De GI heeft het inmiddels al over eenhoofdig gezag gehad. De moeder is er nog altijd van overtuigd dat er sprake is van ouderverstoting door de vader en dat dit er debet aan is dat [de minderjarige 1] zegt geen contact te willen met de moeder en [de minderjarige 2] zegt dat zij het contact niet wil uitbreiden. Uit onderzoeken blijkt volgens de moeder hoe schadelijk ouderverstoting is. Naar aanleiding van het rapport van het Expertteam heeft voormalig minister Sander Dekker dan ook aanbevolen dat in dit soort situaties een specialist contactverlies wordt ingezet. De moeder heeft er al in maart 2021 bij de GI op aangedrongen dat zij hulp inzetten om de ouderverstoting tegen te gaan. Dit is tot op heden niet gebeurd. De moeder heeft [deskundige] aangedragen, de expert op dit gebied, maar de GI heeft aangegeven dat de gemeente geen contract met haar heeft en dat de benoeming van [deskundige] om redenen van formele aard daarom niet mogelijk is. De moeder deelt de door de GI geuite zorgen over de impact die het benoemen van een deskundige dan wel bijzondere curator op de kinderen zal hebben, de moeder verwacht echter dat het in standhouden van de huidige situatie op de lange termijn schadelijker is voor de kinderen.
2.7.
Ter zitting heeft de moeder verduidelijkt dat het gaat om een verzoek gebaseerd op artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) en dat zij subsidiair verzoekt een bijzondere curator dan wel een andere deskundige, waaronder ook begrepen een forensisch mediator, te benoemen.
2.8.
De vader voert gemotiveerd verweer. De vader volhardt in zijn betwisting dat er sprake zou zijn van ouderverstoting. De vader acht het niet in het belang van de kinderen om hen te (blijven) onderwerpen aan therapieën en trajecten omdat dit alleen maar averechts zal werken. De vader is er van overtuigd dat bij een periode van rust – zonder de betrokkenheid van instanties en / of het volgen van trajecten met hulpverlening – alsmede als partijen zich aan de gemaakte afspraken over de communicatie houden, die zijn opgenomen in het verkort ouderschapsplan, de strijd achterwege blijft / kan blijven en partijen zich kunnen richten op het beste belang voor de kinderen. De vader heeft de boodschap / wens van [de minderjarige 1] “dat papa en mama geen ruzie meer hebben” duidelijk meegekregen en zal zich dan ook blijven inzetten om die wens uit te laten komen; uiteraard ook voor [de minderjarige 2] en [naam] .
2.9.
De vader vreest samengevat dat het benoemen van een deskundige alleen maar averechts zal werken en mogelijk ertoe zal leiden dat ook [de minderjarige 2] niet meer openstaat voor contact met de moeder.
2.10.
Artikel 810a lid 1 Rv bepaalt dat in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, de rechter pas beslist nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het tweede lid bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
2.11.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat haar verzoek is gebaseerd op artikel 810a Rv. De rechtbank vat het verzoek van de moeder op als een verzoek op basis van het tweede lid van artikel 810a Rv, nu zij de rechtbank heeft verzocht een deskundige te benoemen. De rechtbank is echter van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is nu sprake is van een geschil tussen de ouders onderling over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Het tweede lid regelt het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. Derhalve is het verzoek tot het benoemen van een deskundige op grond van artikel 810a Rv. niet toewijsbaar.
2.12.
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarigen en die van de met het gezag belaste ouders.
2.13.
De rechtbank acht het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben duidelijk kenbaar gemaakt dat zij er geen behoefte aan hebben dan wel weerstand hebben tegen opnieuw gesprekken te moeten voeren met een professional. Desondanks heeft de rechtbank (in hoedanigheid van kinderrechter) in voornoemde beschikking van 18 november 2022 weloverwogen beslist de ondertoezichtstelling, vooralsnog voor een korte periode, te verlengen onder meer om de GI in staat te stellen de inzet van een kindbehartiger op te starten. De beoogd kindbehartiger is mevrouw [kindbehartiger] . Daarbij is van belang dat zowel de moeder als de vader te kennen hebben gegeven zich in de benoeming en de inzet van deze kindbehartiger te kunnen vinden. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen door hun volledige medewerking te verlenen aan dit traject en dat zij er ook in slagen de kinderen emotionele toestemming te geven om hier aan deel te nemen. De kinderrechter acht het niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] om daarnaast ook nog een bijzondere curator (of een andere deskundige) te benoemen en zal deze verzoeken van de moeder dan ook afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
2.14.
De vader handhaaft zijn zelfstandige verzoek strekkende tot wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 7 december 2016 en de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 26 september 2017 inzake de hoofdverblijfplaats in die zin dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem bepaald wordt. De vader voert daartoe het volgende aan. De hoofdverblijfplaats van een kind is de plek waar het kind het zwaartepunt van zijn verzorging en opvoeding geniet, oftewel: waar hij of zij hoofdzakelijk verblijft. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen al bijna twee jaar bij de vader, met een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige 2] . Het gaat goed met de kinderen. Zij zijn nu het meest gebaat bij rust en duidelijkheid.
2.15.
De moeder voert gemotiveerd verweer. De moeder stelt voorop dat in de huidige situatie nog niet kan worden vastgesteld wat het belang van de kinderen vergt. De moeder is primair van mening dat de beslissing op het verzoek aangehouden moet worden in afwachting van de adviezen van een ter zake deskundige omdat in de huidige situatie niet kan worden vastgesteld wat het belang van de kinderen vergt. Indien de rechtbank niet overgaat tot het benoemen van een terzake deskundige dan stelt de moeder zich subsidiair op het standpunt dat de kinderen weer bij haar zouden moeten komen wonen en dus hun hoofdverblijfplaats bij de moeder moeten behouden. Volgens de moeder is deze rigoureuze beslissing dan de enige mogelijkheid om een einde te maken aan de ouderverstoting.
2.16.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op artikel 1:253a, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of, bij afweging van de belangen van alle betrokkenen waarbij het belang van de kinderen het zwaarste dient te wegen, het belang van de kinderen meebrengt dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben in plaats van bij de moeder.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de kinderen, bij afweging van alle betrokken belangen, meebrengt dat zij hun formele hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben.
Doorslaggevend voor dit oordeel is dat nu al jaren sprake is van een bestendige situatie waarin [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader en zijn echtgenote, mevrouw [naam echtgenote] , wonen. Hoewel er zorgen zijn geweest over de opvoedsituatie die [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] daar geboden werd, is het de rechtbank op basis van de stukken en de verkregen inlichtingen ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat het bij vader thuis onder de gegeven omstandigheden goed gaat met de kinderen. Dit neemt niet weg dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de verstandhouding tussen de ouders en de loyaliteitsproblematiek die daar uit voortkomt de ruimte ontnomen wordt het fijn te hebben bij beide ouders. De rechtbank spreekt beide ouders er dringend en uitdrukkelijk op aan om zich beiden tot het uiterste in te spannen om het welzijn van de kinderen voorop te stellen. Hiermee kunnen de ouders beginnen middels de inzet van de kindbehartiger, dit om de huidige voor de kinderen belastende en ontwikkelingsbedreigende situatie een positieve wending te geven. Het voortzetten van de procedure over de hoofdverblijfplaats is echter niet in het belang van de kinderen en roept enkel onrust, onzekerheid en weerstand bij de kinderen op. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem te bepalen zal toewijzen.
Zorgregeling
2.18.
De moeder heeft wijziging verzocht van de zorgregeling zoals deze bij de eerdergenoemde beschikking van 7 december 2016 is vastgesteld. Zij wil dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] bij de vader zullen zijn eenmaal in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school. Vakanties en feestdagen kunnen blijven zoals vastgelegd in de beschikking van 7 december 2016.
2.19.
De vader heeft de rechtbank bij wijze van zelfstandig verzoek (na wijziging) verzocht de beschikking van deze rechtbank van 7 december 2016 en de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 26 september 2017 inzake de zorgregeling te wijzigen en een zorgregeling te bepalen als opgenomen in randnummer 22 van de akte uitlating van 18 juli 2022 althans een zorgregeling als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
2.20.
[de minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter gezegd dat zij het leuk vindt om één keer in de twee weken op vrijdagmiddag omgang met de moeder te hebben. Ook de dag die zij met de moeder in de zomer heeft doorgebracht vond [de minderjarige 2] leuk. [de minderjarige 2] zou liever op woensdag in plaats van op vrijdag omgang met de moeder hebben omdat zij op vrijdag ook veel afspraken heeft met vriendjes en vriendinnetjes. [de minderjarige 2] maakt zich ook zorgen over de situatie die gaat ontstaan als zij naar de middelbare school gaat omdat zij zich afvraagt hoe zij haar volle (sociale en school) agenda dan moet combineren met het contact met haar moeder.
2.21.
[de minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter gezegd dat hij nog geen omgang met moeder wil. [de minderjarige 1] neemt het de moeder nog steeds kwalijk dat zij de omgang destijds heeft stop gezet. Desgevraagd heeft [de minderjarige 1] gezegd dat hij misschien beter zijn weg daarin had kunnen vinden als zijn ouders beter met elkaar hadden kunnen praten.
2.22.
De moeder is primair van mening dat de beslissing op de verzoeken inzake (hoofdverblijfplaats en) de zorgregeling aangehouden moeten worden in afwachting van de adviezen van een ter zake deskundige omdat in de huidige situatie niet kan worden vastgesteld wat het belang van de kinderen vergt. Mocht de rechtbank de hoofdverblijfplaats bij de vader vaststellen dan verzoekt de moeder de rechtbank een zorgregeling vast te stellen waarin het contact tussen de moeder en [de minderjarige 2] verder wordt uitgebouwd tot in elk geval een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. Ten aanzien van [de minderjarige 1] verzoekt de moeder ook een regeling vast te stelen die in de loop van de tijd wordt uitgebreid. De moeder benadrukt nogmaals dat er sprake is van ouderverstoting. De moeder heeft steeds van de vader en van begeleiders te horen gekregen wat zij niet goed deed. De moeder is hierdoor op een gegeven moment ingestort en kon de zorgregeling daarom tijdelijk niet nakomen. Zij dacht er in het belang van de kinderen goed aan te doen om de uitvoetring van de zorgregeling vanaf 14 december 2020 tijdelijk op te schorten. De moeder heeft dit destijds aan de kinderen proberen uit te leggen De kinderen stonden volgens de moeder toen nog allebei wel open voor contactherstel. De moeder is door de vader en zijn echtgenote, mevrouw [naam echtgenote] , echter stelselmatig in een kwaad daglicht gesteld en buiten spel gezet. De moeder heeft gepoogd het tempo van de kinderen te volgen bij het contactherstel, maar zij en de kinderen zijn juist meer uit elkaar gegroeid. De moeder vindt het heel fijn dat zij weer enige omgang met [de minderjarige 2] heeft. De vader heeft [de minderjarige 2] echter opgegeven voor schaatsen op vrijdagmiddag zonder daarbij rekening te houden met het feit dat zij dan naar de moeder gaat. De omgang verplaatsen naar de woensdag is lastig voor de moeder omdat zij in de zorg werkt en veel van haar collega’s dan vrij zijn. Het is de moeder niet bekend waarom de vader niet wil dat [de minderjarige 2] in het weekend naar de moeder gaat. De moeder kan het door de GI voorgestelde verkort ouderschapsplan niet tekenen. De zorgregeling die hierin staat is uitermate summier. De moeder acht het niet in het belang van de kinderen om deze regeling vast te leggen. Er zijn geen contra-indicaties voor het nu al uitbreiden van het contact met [de minderjarige 2] , noch voor het herstel van het contact met [de minderjarige 1] . De moeder is graag bereid om weer met [de minderjarige 1] in gesprek te gaan over haar keuze om in december 2020 de omgang tijdelijk stop te zetten. De moeder heeft de GI en de vader voorgesteld om in het verkort ouderschapsplan enkele bepalingen op te nemen die uitbreiding van het contact met [de minderjarige 2] en herstel van het contact met [de minderjarige 1] in de toekomst mogelijk zouden maken. De vader wilde deze bepalingen onder geen beding opnemen en gooide daarmee volgens de moeder de deur dicht voor verder contactherstel.
2.23.
De vader onderbouwt zijn verzoek als volgt. Voor [de minderjarige 2] is sinds september 2021 op initiatief van [de minderjarige 2] een omgangstraject gestart met de moeder. Hierbij wordt het tempo van [de minderjarige 2] aangehouden zoals door de GI is geadviseerd en door de ouders is geaccepteerd. [vrouw] (de moeder van de beste vriend van [de minderjarige 1] ) is hierbij betrokken als vertrouwenspersoon. Inmiddels is haar aanwezigheid iets naar de achtergrond verplaatst. Indien nodig dan kunnen de kinderen nog wel een beroep op haar doen. [de minderjarige 2] is nu een vrijdag in de twee weken uit school tot 19:00 uur bij de moeder. Dit contact verloopt goed. [de minderjarige 2] heeft herhaaldelijk laten weten geen verdere verplichtingen te willen. In overleg met de GI is wel overeengekomen dat [de minderjarige 2] in de zomervakantie een dagje uit gaat met de moeder. Tussen [de minderjarige 1] en de moeder vindt geen omgang plaats. De vader en de GI hebben regelmatig geprobeerd [de minderjarige 1] in contact te laten komen met de moeder, maar hij ziet hier nog altijd vanaf. Hij is nog steeds zeer teleurgesteld vanwege het feit dat de moeder de omgang tussen haar en de kinderen per 14 december 2020 volledig stopgezet had. De vader betwist de stelling van de moeder dat er bij haar sprake zou zijn geweest van een mentale inzinking. De vader wijst omtrent [de minderjarige 1] nogmaals op het advies, dat volgens de vader is gegeven met instemming van partijen, om wat betreft het contactherstel het tempo van de kinderen te volgen. De vader zal de mogelijkheid van omgang / contact tussen [de minderjarige 1] en de moeder altijd openhouden en stimuleren. De thans geldende situatie omtrent de contacten van de kinderen met de moeder is volgens de vader het hoogst haalbare. Partijen zijn – na diverse overleggen met de GI – een verkort ouderschapsplan overeengekomen, waarin met name afspraken rondom [de minderjarige 2] zijn opgenomen. De vader zal hier uitvoering aan (blijven) geven.
2.24.
In het geval van een geschil over de zorgregeling kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen die in het belang van de kinderen wenselijk is. De rechtbank ziet op basis van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende aanleiding de beslissing op de verzoeken inzake de zorgregeling aan te houden. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang. Partijen zijn vanuit een goed lopende relatie in een situatie belandt waarin er sprake is van gecompliceerde echtscheidingproblematiek. Waar in 2016 nog in ruime mate omgang plaatsvond tussen de kinderen en beide ouders is de situatie inmiddels verworden tot een situatie waarin [de minderjarige 1] in het geheel geen omgang met zijn moeder heeft en [de minderjarige 2] slechts uitermate beperkt. Zoals door de kinderrechter in de beschikking van 18 november 2022 reeds is verwoord moet de rechter alles in het werk stellen om te bevorderen dat de omgang tussen het kind en de ouder die niet zijn hoofdverzorger is, daadwerkelijk tot stand komt en in stand blijft. De ondertoezichtstelling is onder meer (kort) verlengd om de GI in staat te stellen de inzet van een kinderbehartiger op te starten. De rechtbank is van oordeel dat de ouders in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de komende periode samen met de kindbehartiger dienen te onderzoeken of er toch nog mogelijkheden zijn om tot een zorgregeling te komen die meer rechtdoet aan het wettelijk uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap. De verstoorde verstandhouding tussen de ouders, het strijdpatroon dat hen in de greep houdt, en het uitblijven van groei in het contactherstel is uitermate schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen, zowel nu als op de lange termijn. De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken inzake de zorgregeling aanhouden tot 1 juli 2023 PRO FORMA, in afwachting van de berichten van partijen over het verloop van het traject bij de kindbehartiger en de gewenste voortgang van de procedure.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 7 december 2016 en de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 26 september 2017, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ,
bij de vader zal zijn;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
houdt de beslissing over de zorgregeling aan tot
1 juli 2023 PRO FORMA;
3.4.
verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk op 15 juni 2023 schriftelijk te berichten over het verloop van het traject bij de kindbehartiger en de gewenste voortgang van de procedure.
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M. van Koutrik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.