ECLI:NL:RBNHO:2022:11678

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
15/870367-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officieren van justitie. De vordering betreft een bedrag van € 106.105,00, dat is vastgesteld op € 100.535,00 na bijstelling door de officieren van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen in de periode van 1 december 2015 tot en met 28 mei 2018. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van een ontnemingsrapportage, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend aan de hand van contante uitgaven en ontvangsten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een lager bedrag heeft betaald voor een auto dan op de factuur staat vermeld, en dat de overgelegde stukken ter onderbouwing van zijn inkomsten uit autohandel niet relevant zijn voor de beoordeling van de vordering. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag van € 100.535,00. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen, indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870367-19 (ontneming)
Uitspraakdatum : 20 december 2022
Tegenspraak
vonnis als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officieren van justitie van 14 juli 2022 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum/-plaats] ,
wonende te [adres] ,
(hierna te noemen: de veroordeelde)

1.De vordering

De officieren van justitie hebben bij schriftelijke vordering van 14 juli 2022 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 106.105,00en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officieren van justitie baseren de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 12 september 2022, 14 september 2022, 15 september 2022, 17 oktober 2022 en 6 december 2022 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en op andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan en aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officieren van justitie hebben de vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2022, 14 september 2022, 15 september 2022, 17 oktober 2022 en 6 december 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de hiervoor genoemde zittingsdata. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Overveen, en de officieren van justitie mr. K. Sanders en G. Visser.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 20 december 2022.

3.Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 100.535,00. De officieren van justitie gaan daarbij uit van contante uitgaven van in totaal € 135.115,00 (contante bankstortingen van in totaal € 115.815,00 en een contante betaling voor een auto ter grootte van € 19.300,00). Hier tegenover staan legale bronnen ter waarde van in totaal € 34.580,00 (beginsaldo contant geld van € 1.000,00 en contante geldopnamen van in totaal € 33.850,00). Wanneer deze bedragen van elkaar worden afgetrokken, resteert een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 100.535,00, zoals gevorderd.

4.Het standpunt van de veroordeelde

De veroordeelde heeft aangevoerd dat hij auto’s naar Afrika verkocht en dat hij de opbrengsten daarvan contant in Nederland ontving. Dit geld stortte hij vervolgens (deels) op een bankrekening. Namens de veroordeelde zijn door de raadsman bij pleidooi en op de zitting van 6 december 2022 (na toezending per email op 4 december 2022) stukken overgelegd om deze lezing te staven. Gelet hierop kan de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de visie van de verdediging niet worden toegewezen.
Daarnaast heeft de veroordeelde verklaard dat hij de Mercedes A200 weliswaar contant heeft betaald, maar dat het aankoopbedrag lager was dan op de aangetroffen factuur was vermeld.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, alsmede de ter zitting door de officieren van justitie gegeven toelichting, legt de rechtbank de vordering uit als een vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr. Dat betekent dat sprake moet zijn van een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De vordering is gebaseerd op een onderzoek waarbij als onderzoeksperiode is gehanteerd 1 december 2015 tot en met 28 mei 2018.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 20 december 2022 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van eenenzeventig maanden, waarbij – kort gezegd – is bewezenverklaard dat de veroordeelde zich meerdere malen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en aan voorbereidingshandelingen daartoe.
De bewezenverklaring heeft betrekking op delicten die worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Het voorgaande brengt mee dat een wettelijke grondslag aanwezig is voor de vordering van de officieren van justitie jegens de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr. De vraag is vervolgens of, en zo ja tot welk bedrag, aannemelijk is dat de veroordeelde uit het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld dan wel uit andere strafbare feiten, gepleegd in de periode van 1 december 2015 tot en met 28 mei 2018, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 21 december 2021 heeft de verbalisant [verbalisant] , senior medewerker bij het Bureau Financieel Economische Criminaliteit van de Koninklijke Marechaussee, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de ontnemingsrapportage zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde berekend aan de hand van een (eenvoudige) kasopstelling. Hierbij wordt enkel gekeken naar contante uitgaven en ontvangsten. Bankopnames worden aangemerkt als een contante ontvangst en bankstortingen als een contante uitgave. Door middel van deze abstracte berekeningsmethode kan worden nagegaan of de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Is dit het geval, dan is er sprake van onbekende contante ontvangsten en wordt het verschil verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel te zijn.
Met de officieren van justitie (en anders dan de opsteller van de ontnemingsrapportage) is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het contante geld dat is aangetroffen in de woning van de ex-vrouw en de zoon van de veroordeelde, toebehoorde aan de veroordeelde. Dit geldbedrag ter grootte van € 4.450,00 moet daarom in de berekening buiten beschouwing blijven.
Ook het bedrag van in totaal € 1.120,00 in verband met contante uitgaven die zijn afgeleid uit in dezelfde woning aangetroffen facturen moet bij de berekening buiten beschouwing blijven. Van deze facturen kan niet worden vastgesteld dat deze daadwerkelijk (contant) door de veroordeelde zijn voldaan.
Voor het overige kan de rechtbank zich verenigen met de berekening zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage en door de officieren van justitie gevolgd.
Schematisch ziet deze berekening er als volgt uit:
(€)
(€)
Legale inkomsten
beginsaldo contant geld
€ 1.000,00
Contante ontvangsten uit legale inkomsten
€ 0
Bankopnamen +/+
€ 33.580,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 34.580,00
uitgaven
Bankstortingen -/-
€ 115.815,00
Contante uitgaven (auto) -/-
€ 19.300,00
Totaal contante uitgaven
€ 135.115,00
Meer uitgaven dan legaal mogelijk
(= wederrechtelijk verkregen voordeel)
€ 100.535,00
Bespreking van de verweren
De raadsman heeft bij pleidooi en op de zitting van 6 december 2022 (na toezending per email op 4 december 2022) een omvangrijk pakket onvertaalde stukken overgelegd ter staving van de stelling van de veroordeelde dat hij contant geld verdiende met autohandel naar Afrika. Het betreft voornamelijk facturen voor het verschepen van auto's (maar overigens ook van kleding, witgoed en andere goederen) naar Afrika. De data van de facturen vallen voor een deel buiten de onderzoeksperiode.
Op basis van deze stukken is weliswaar aannemelijk dat de veroordeelde zich in de voor de vordering relevante periode (1 december 2015 tot en met 28 mei 2018) heeft bezig gehouden met de handel in auto’s, maar uit die stukken valt op geen enkele wijze af te leiden of, en zo ja tot welk bedrag de veroordeelde in die periode contante inkomsten heeft genoten. Om die reden zijn de overgelegde stukken niet relevant voor de beoordeling van de vordering. De rechtbank laat de stukken daarom buiten beschouwing.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde een lager (contant) bedrag heeft betaald voor de Mercedes A200 dan op de factuur staat vermeld. De enkele verklaring van de veroordeelde is onvoldoende om anders te oordelen.
6. De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 100.535,00.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal dan ook een betalingsverplichting van
€ 100.535,00aan de veroordeelde opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 100.535,00 (honderdduizend vijfhonderdvijfendertig euro).
Legt aan
[veroordeelde]op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 100.535,00 (honderdduizend vijfhonderdvijfendertig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. E.C.W. Coesel en A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.