ECLI:NL:RBNHO:2022:11653

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWb - 22 _ 2380
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang en economische dakloosheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die wegens economische dakloosheid toegang zocht tot nachtopvang, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De verzoeker had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd, die op 11 maart 2022 was getroffen, en verzocht om deze voort te zetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere voorlopige voorziening zijn geldigheid niet had verloren, omdat de gemeente niet had voldaan aan de voorwaarden die in de eerdere uitspraak waren gesteld. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek van de verzoeker niet-ontvankelijk, omdat de voorlopige voorziening nog steeds van kracht was. De gemeente werd verplicht om de verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang zoals eerder bepaald, tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van de verzoeker tegen het besluit van 14 februari 2022. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de verzoeker, omdat deze door de besluitvorming van de gemeente gedwongen was om naar de voorzieningenrechter te stappen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2380

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad(verweerder)
(gemachtigde: mr. A. Slotboom).

Inleiding

Bij besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat verzoeker wegens economische dakloosheid met ingang van vrijdag 20 mei 2022 toegang heeft tot de nachtopvang van het Leger des Heils bij Zaanerf voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder. Op 18 mei 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij is tevens gevraagd een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat verweerder wordt opgedragen uitvoering te blijven geven aan de voorziening zoals die is verwoord in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2022 in de procedure met zaaknummer 22/1039 en deze ordemaatregel te laten voortduren totdat is beslist op dit verzoek om een voorlopig voorziening. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek op 19 mei 2022 afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat vooraf ging
Verzoeker is al enige tijd dakloos. Vanaf september 2021 neemt hij deel aan het project Housing First. Dat wordt beëindigd nadat hij 2 keer een woningaanbod heeft geweigerd. Vervolgens valt hij terug op de maatschappelijke opvang (Leger des Heils – Zaanerf). In verband met de coronamaatregelen vindt die opvang plaats in een hotel.
Op 14 februari 2022 heeft Zaanerf verzoeker meegedeeld dat hij zich niet aan de huisregels houdt en dat zijn verblijf in het hotel voor overlast zorgt. Daarnaast heeft hij een betalingsachterstand. Als hij zich niet aan de regels houdt en zijn betalingsachterstand inloopt stopt zijn verblijf in het hotel per 25 februari 2022. Door de voorzieningenrechter is de brief van 14 februari 2022 opgevat als een besluit tot beëindiging van de opvang in het hotel. De voorzieningenrechter heeft op 11 maart 2022 een voorlopige voorziening getroffen.
Standpunt verzoeker
Verzoeker voert aan dat verweerder hem wil overplaatsen naar de reguliere (nacht)opvang, terwijl er nog een voorlopige voorziening loopt en niet aan de vereisten is voldaan die door de voorzieningenrechter zijn gesteld. Daarmee is (nog steeds) onduidelijk of de nachtopvang voor verzoeker wel passend is en wat oorspronkelijk was geïndiceerd.
Verzoeker wijst erop dat in het kader van het bezwaar nog weinig is gebeurd; zo is er nog geen hoorzitting gepland. Er is nog steeds een risico dat verzoeker naar een niet-passende opvang wordt gestuurd. Het is verweerder bekend dat er een zeer problematische relatie is tussen het Leger des Heils en verzoeker, waardoor verblijf bij Zaanerf tot voorzienbare problemen zal leiden.
Standpunt verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat – los van de bezwaarprocedure – een onderzoek door het sociaal wijkteam is gestart. Op 4 april 2022 heeft een gesprek met verzoeker plaatsgevonden. In dat gesprek is de (enige) wens van verzoeker besproken, namelijk huisvesting. Verzoeker heeft in dat gesprek ook zijn bedenkingen geuit tegen de maatschappelijke opvang. Het medisch advies dat eind januari 2022 is uitgebracht kan nog worden gebruikt, omdat er geen nieuwe medische gegevens naar voren zijn gebracht. Overigens is er een aanvullend advies van 1 april 2022 waarin de arts van Argonaut, [arts] , per email aanvullend heeft geadviseerd. Volgens [arts] kan verzoeker gewoon gebruik maken van de opvang in Zaanerf.
Verweerder wijst er verder op dat verzoeker eind 2021 twee keer een Housing First woning aangeboden heeft gekregen en heeft geweigerd. In maart 2022 heeft verzoeker een 3-kamerwoning geweigerd.
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2022
In haar uitspraak van 11 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 6 het volgende overwogen:
“Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om de brief van 14 maart
(dat moet zijn: februari)2022 vooralsnog op te vatten als een besluit tot beëindiging van de opvang van verzoeker in het hotel waartegen bezwaar openstaat. Nu iedere schriftelijke besluitvorming ontbreekt over de aan verzoeker toegekende opvang, kan niet ander
(s)worden geoordeeld - gelet op de duur van de feitelijke opvang in dat hotel -, dat deze wijze van opvang de aan verzoeker toegekende opvang betrof.
Nu evenmin kan worden beoordeeld of er voorafgaand aan het besluit tot beëindiging daarvan een juiste procedure heeft plaatsgevonden noch of het gedrag van verzoeker voldoende ernstig was om de opvang op die locatie definitief te beëindigen, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat niet gebleken is dat er een deugdelijke grondslag is voor een definitieve beëindiging van de opvang in het hotel.
Dat betekent dat vooralsnog de opvang van verzoeker in het hotel – zolang dat hotel ter beschikking staat aan verweerder – moet worden hervat, waarbij uiteraard heeft te gelden dat verzoeker zich onverkort aan de huisregels (die hij heeft ondertekend) moet houden en zijn eigen bijdrage onverkort moet voldoen. Voor de ontstane achterstand dienen partijen een betalingsregeling te treffen, waarbij rekening wordt gehouden met zijn inkomsten, aan welke betalingsregeling verzoeker zich dient te houden. In het geval dat het hotel per 1 april 2022 niet langer ter beschikking van verweerder staat, zal verweerder een vergelijkbare opvang moeten aanbieden, een en ander tot het moment dat er een schriftelijk besluit ligt waaruit anders blijkt. Dit besluit dient uiteraard te zijn gebaseerd op zorgvuldig onderzoek en deugdelijk te zijn gemotiveerd.”
De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat verzoeker wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang, op de wijze zoals weergegeven is onder rechtsoverweging 6, tot en met zes weken na verzending van de beslissing op zijn bezwaar.
Overwegingen voorzieningenrechter
Vaststaat dat verweerder nog geen beslissing op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 14 februari 2022 heeft genomen. Verweerder heeft wel de (primaire) beslissing van 17 mei 2022 genomen, gebaseerd op het gesprek van het sociaal wijkteam met verzoeker op 4 april 2022 en het aanvullend medisch advies van [arts] van 1 april 2022.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarmee is voldaan aan de voorwaarde die de voorzieningenrechter heeft gesteld in haar uitspraak van 11 maart 2022 dat er een andersluidend besluit ligt ten aanzien van de opvang van verzoeker.
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat met het besluit van 17 mei 2022 niet is voldaan aan de voorwaarde dat er een besluit ligt dat gebaseerd is op zorgvuldig onderzoek en deugdelijk is gemotiveerd. Allereerst is onduidelijk op welke wettelijke basis verweerder het besluit van 17 mei 2022 heeft gebaseerd. Ook ter zitting is dat niet duidelijk geworden.
Met betrekking tot de medische aspecten overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Naar aanleiding van de vragen van verweerder met betrekking tot de noodopvang, die verzoeker op dat moment vanwege de coronamaatregelen werd geboden in een hotel, heeft [arts] verzoeker in een spreekuurcontact op 10 januari 2022 gezien. Op basis daarvan en kennisname van aangeleverde (medische) stukken heeft [arts] op 24 januari 2022 advies uitgebracht. In dat advies heeft [arts] in zijn beschouwing opgenomen dat verzoeker bekend is met medische klachten, die maken dat verzoeker laagdrempelig toegang moet hebben tot een toilet. Verder is sprake van knieklachten waardoor traplopen vermeden moet worden. Volgens [arts] is bij verzoeker voorts sprake van langdurige sociale problemen, waarbij in het verleden diagnostiek heeft plaatsgevonden bij PsyQ. Op grond van deze gegevens adviseert [arts] om een lichte mate van ambulante begeleiding in te zetten om te zorgen dat verzoeker kan voldoen aan de eisen die in het normale maatschappelijke verkeer van toepassing zijn. Er is geen noodzaak voor 24-uurs zorg of begeleiding.
In verband met de beëindiging van de coronamaatregelen en daarmee het einde van de noodopvang in het hotel heeft verweerder [arts] om een nadere toelichting op zijn advies gevraagd. Op de vraag of verzoeker fysiek en psychisch in staat moet worden geacht gebruik te maken van de maatschappelijke opvang Zaanerf, waarbij slaapruimte en toiletten gedeeld moeten worden, heeft [arts] in zijn aanvullend medisch advies van 1 april 2022 geantwoord dat verzoeker niet onder behandeling van specialistische GGZ staat, zodat er geen grond is om speciale eisen te moeten stellen aan de maatschappelijke opvang.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van een kenbaar onderzoek naar de mogelijk bij verzoeker bestaande psychische problematiek geen sprake geweest. Weliswaar wordt verwezen naar diagnostiek die bij PsyQ zou hebben plaatsgevonden, maar daarvan heeft de voorzieningenrechter in het dossier geen stuk aangetroffen. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat aan het besluit van 17 mei 2022 een deugdelijk (medisch) onderzoek ten grondslag ligt, zodat van een zorgvuldig onderzoek naar (de beëindiging van) de opvang van verzoeker nog niet kan worden gesproken. Hierdoor schiet ook de motivering van het besluit te kort. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden die de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 11 maart 2022 heeft geformuleerd. Dat leidt tot de conclusie dat de voorlopige voorziening die de voorzieningenrechter met die uitspraak heeft getroffen zijn geldigheid niet heeft verloren.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk, omdat de voorlopige voorziening die op 11 maart 2022 is getroffen nog geldt en verzoeker dus geen belang heeft bij de gevraagde voorziening. Dat betekent dat verweerder gehouden is verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang op de wijze zoals de voorzieningenrechter heeft omschreven in rechtsoverweging 6 van de uitspraak van 11 maart 2022, tot en met zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 14 februari 2022.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten, omdat verzoeker door de besluitvorming van verweerder gedwongen werd zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.