In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die wegens economische dakloosheid toegang zocht tot nachtopvang, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De verzoeker had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd, die op 11 maart 2022 was getroffen, en verzocht om deze voort te zetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere voorlopige voorziening zijn geldigheid niet had verloren, omdat de gemeente niet had voldaan aan de voorwaarden die in de eerdere uitspraak waren gesteld. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek van de verzoeker niet-ontvankelijk, omdat de voorlopige voorziening nog steeds van kracht was. De gemeente werd verplicht om de verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang zoals eerder bepaald, tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van de verzoeker tegen het besluit van 14 februari 2022. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de verzoeker, omdat deze door de besluitvorming van de gemeente gedwongen was om naar de voorzieningenrechter te stappen.