ECLI:NL:RBNHO:2022:11649
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de korting van pensioeninkomsten op WW-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd in verband met werkloosheid, maar deze werd door verweerder niet uitbetaald vanwege de pensioeninkomsten die eiser sinds oktober 2020 ontving. Eiser stelde dat de pensioeninkomsten niet in mindering mochten worden gebracht op zijn WW-uitkering, omdat volgens artikel 3:5, lid 7, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) de aanvang van zijn dienstverband na de datum van de pensioeninkomsten lag.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de uitzondering van artikel 3:5, lid 7, van het AIB niet van toepassing was, omdat het pensioen van eiser vóór de aanvang van zijn dienstverband werd ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht had op een WW-uitkering, maar dat de pensioeninkomsten terecht in mindering zijn gebracht op de uitkering. De rechtbank heeft de motivering van verweerder gevolgd en benadrukt dat de voorwaarden voor het recht op uitkering en de uitbetaling van de WW-uitkering aan de wettelijke eisen voldoen.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.