ECLI:NL:RBNHO:2022:11614

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/872177-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdenking van medeplegen van de invoer van harddrugs via Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van harddrugs via Schiphol. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, die betrekking hadden op de invoer van heroïne en cocaïne in de periode van maart tot juni 2018. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Ryeford, dat in 2017 is gestart naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Dit onderzoek leidde tot het onderzoek Monston, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten. De officieren van justitie hadden gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar het Kokosnotenarrest. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van drugs en dat er onvoldoende bewijs was voor de rol van de verdachte in de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872177-17
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 september 2022, 13 september 2022, 16 september 2022, 29 september 2022,
11 oktober 2022 en 6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum/-plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 (C3)
Het in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Feit 2 (C8)
Primair
Het op of omstreeks 6 juni 2018 medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat uit de gedragingen van de verdachte niet kan worden afgeleid dat hij opzet had op het voorbereiden of bevorderen van de (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geen handelingen heeft verricht met betrekking tot het medeplegen van de invoer van verdovende middelen voorafgaand aan de inbeslagname. Onder verwijzing naar het Kokosnotenarrest heeft de raadsvrouw vrijspraak voor het onder 2 primair ten laste gelegde bepleit. Ook van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dient de verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte concrete handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van drugs.
4.3
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1
Ten aanzien van feit 1 (C3)
Aan [verdachte] wordt onder 1 verweten dat hij zich – met anderen – heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van harddrugs.
Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 10 maart 2018 sms’t medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aan [verdachte] : “Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub”. Een aantal minuten later sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] : “En 22 23 24 25”. Diezelfde avond belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] en zegt dat “24 25” goed is.
Op 24 maart 2018 om 05:39 uur sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] : “Groen”. Vervolgens belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt of [medeverdachte 1] het telefoonnummer voor hem heeft. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 09:02 uur sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] “ [telefoonnummer 1] ”. ’s Middags, om 13:18 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [medeverdachte 1] hem heeft gegeven niet klopt. [verdachte] zegt dat hij foto’s voor [medeverdachte 1] heeft en dat hij die “straks” zal brengen. Verder zegt [verdachte] : “Ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s (…) alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] : “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [verdachte] : “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar.. die nummer van waar ..waar ik nu in zit. waar.. je weet toch ..waar die...”. [medeverdachte 1] antwoordt: “jaja (…) is goed”. Bij de afsluiting van het telefoongesprek zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij [medeverdachte 1] nog wil spreken die dag.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht KL755, komend uit Quito-Guayaquil (Ecuador). Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer (hierna ook: AKE) stond met het unieke nummer [nummer 1] . Het AKE-nummer [nummer 1] maakt deel uit van het 06-nummer dat [medeverdachte 1] aan [verdachte] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur kwam een vliegtuig met vluchtnummer KL755 aanrijden bij gate F6 op Schiphol. Om 13:04 uur werd een AKE met het unieke nummer [nummer 1] uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [verdachte] een AKE met nummer [nummer 2] en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht werd gelost. Om 13:16 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon, gaat voor de AKE staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor.
Voor de rechtbank staat gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien tegen de achtergrond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [medeverdachte 1] [verdachte] heeft ingeschakeld om op 24 maart 2018 aanwezig te zijn bij de bagageafhandeling van vlucht KL755 afkomstig uit Ecuador. Op deze vlucht bevond zich een luchtvrachtcontainer met AKE-nummer [nummer 1] , welk nummer [medeverdachte 1] , verstopt in een (telefoon)nummer, aan [verdachte] heeft ge-sms’t. Tijdens de bagageafhandeling onderhoudt [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte 1] , onderzoekt een AKE met een ander nummer dan het nummer dat [medeverdachte 1] hem had doorgegeven en laat [medeverdachte 1] weten dat “er niets is”, en hij zegt dat hij een foto voor [medeverdachte 1] heeft. Op die foto staat [verdachte] voor de AKE met het andere nummer dan het nummer dat [medeverdachte 1] hem had doorgegeven.
Op basis van het voorgaande, in samenhang bezien met C8, heeft de rechtbank vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 maart 2018 voorbereidings-/bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het medeplegen van de invoer van cocaïne en/of heroïne. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar enige betrokkenheid van [verdachte] daarbij, maar daaruit valt onvoldoende nauwkeurig op te maken welke rol hij had. Het enkele feit dat [verdachte] door [medeverdachte 1] is ingeschakeld om aanwezig te zijn bij de bagageafhandeling van bedoelde vlucht maakt nog niet dat [verdachte] op de ten laste gelegde wijze strafbaar is. Zonder relevante bijkomende feiten en omstandigheden, die hier ontbreken, kan het voorgaande niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde leiden. Dit geldt ook als dit feit in samenhang wordt bezien met hetgeen is komen vast te staan ten aanzien van feit 2 (C8).
Van één of meer strafbare voorbereidings - en/of bevorderingshandelingen voor het (mede)plegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne is aldus onvoldoende gebleken, nog daargelaten dat dit feit (slechts) in de vorm van medeplegen (en dus niet medeplichtigheid) is ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het aan hem onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2 (C8)
Naar aanleiding van tapgesprekken, op grond waarvan een verdenking was ontstaan van een geplande invoer van verdovende middelen door [medeverdachte 1] en anderen op 6 juni 2018, is besloten op die dag alle bagage van vlucht KL592 uit Johannesburg te controleren. Verbalisanten kregen de opdracht de luchtvrachtcontainers van die vlucht met bagage met bestemming Amsterdam naar de bagageband te begeleiden en daar te controleren. Bij deze controle werd een koffer met ruim 11 kilogram heroïne aangetroffen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van deze koffer met heroïne stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 juni 2018 om 18:40 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] om te vragen of hij, [verdachte] , de dag erna nog moet werken. [medeverdachte 1] bevestigt dit en zegt dat hij [verdachte] na negen uur zal zien. Rond 20:30 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt: “Ik (ntv) positief. Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die brood voor jou”. [verdachte] belt om 21:52 uur naar [medeverdachte 1] . In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 1] : “Twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
Op 6 juni 2018 om 09:13 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] om te vragen of ze op koers staan. [verdachte] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [verdachte] weten dat hij [medeverdachte 1] gelijk zal bellen als “er wat is” en hij verzoekt [medeverdachte 1] dan “naar 31” te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 1] of het op een goede plek is, antwoordt [verdachte] bevestigend.
Om 10:20 uur, op het moment dat de douane de bagage van vlucht KL592 bij de bagageband controleert, belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] . [verdachte] zegt dat “dat ding hier straks gaat komen” en dat hij ziet dat “die mannen” ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Rond 11:00 uur wordt [verdachte] door [medeverdachte 1] gebeld. In dit gesprek zegt [verdachte] : “Alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor”, “Ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen”, “Hele groep stond hier” en “Ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 1] vraagt [verdachte] hem de film te sturen. Daaropvolgend belt [medeverdachte 1] meteen naar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om te zeggen dat het niet doorgaat, omdat de douane er vijf heeft gepakt.
Tijdens zijn verhoor bij de KMAR heeft [verdachte] verklaard dat hij tijdens voornoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 1] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting gehandhaafd en in aanvulling daarop heeft hij verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ontkend dat hij wist dat er harddrugs in de koffer zaten en dat hij verdere handelingen met betrekking tot de koffer moest verrichten.
[medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de KMAR verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht KL592 een koffer met hierin 11 kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer en dergelijke) op een papier van [medeverdachte 3] had gekregen, dat hij [verdachte] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [verdachte] hoorde dat de douane koffers had meegenomen, en dat [medeverdachte 2] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar enige betrokkenheid van [verdachte] bij het drugstransport, maar valt onvoldoende nauwkeurig op te maken welke rol [verdachte] daarbij had. Het enkele opletten of er douanecontrole is bij de bewuste bagage en het filmen van deze controle kan zonder relevante bijkomende feiten en/of omstandigheden, die ook in dit geval ontbreken, nog niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde leiden. Dit geldt ook als dit feit in samenhang wordt bezien met hetgeen is komen vast te staan ten aanzien van feit 1 (C3). Van één of meer strafbare uitvoerings- dan wel voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen voor het (mede)plegen van de invoer van heroïne is aldus onvoldoende gebleken, nog daargelaten dat ook in dit geval het feit (slechts) in de vorm van medeplegen (en dus niet medeplichtigheid) is ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt [verdachte] gelet op het voorgaande ook vrij van het aan hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.