Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1Ten aanzien van feit 1 (C3)
Aan [verdachte] wordt onder 1 verweten dat hij zich – met anderen – heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van harddrugs.
Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 10 maart 2018 sms’t medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aan [verdachte] : “Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub”. Een aantal minuten later sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] : “En 22 23 24 25”. Diezelfde avond belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] en zegt dat “24 25” goed is.
Op 24 maart 2018 om 05:39 uur sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] : “Groen”. Vervolgens belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt of [medeverdachte 1] het telefoonnummer voor hem heeft. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 09:02 uur sms’t [medeverdachte 1] aan [verdachte] “ [telefoonnummer 1] ”. ’s Middags, om 13:18 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [medeverdachte 1] hem heeft gegeven niet klopt. [verdachte] zegt dat hij foto’s voor [medeverdachte 1] heeft en dat hij die “straks” zal brengen. Verder zegt [verdachte] : “Ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s (…) alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] : “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [verdachte] : “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar.. die nummer van waar ..waar ik nu in zit. waar.. je weet toch ..waar die...”. [medeverdachte 1] antwoordt: “jaja (…) is goed”. Bij de afsluiting van het telefoongesprek zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij [medeverdachte 1] nog wil spreken die dag.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht KL755, komend uit Quito-Guayaquil (Ecuador). Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer (hierna ook: AKE) stond met het unieke nummer [nummer 1] . Het AKE-nummer [nummer 1] maakt deel uit van het 06-nummer dat [medeverdachte 1] aan [verdachte] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur kwam een vliegtuig met vluchtnummer KL755 aanrijden bij gate F6 op Schiphol. Om 13:04 uur werd een AKE met het unieke nummer [nummer 1] uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [verdachte] een AKE met nummer [nummer 2] en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht werd gelost. Om 13:16 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon, gaat voor de AKE staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor.
Voor de rechtbank staat gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien tegen de achtergrond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [medeverdachte 1] [verdachte] heeft ingeschakeld om op 24 maart 2018 aanwezig te zijn bij de bagageafhandeling van vlucht KL755 afkomstig uit Ecuador. Op deze vlucht bevond zich een luchtvrachtcontainer met AKE-nummer [nummer 1] , welk nummer [medeverdachte 1] , verstopt in een (telefoon)nummer, aan [verdachte] heeft ge-sms’t. Tijdens de bagageafhandeling onderhoudt [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte 1] , onderzoekt een AKE met een ander nummer dan het nummer dat [medeverdachte 1] hem had doorgegeven en laat [medeverdachte 1] weten dat “er niets is”, en hij zegt dat hij een foto voor [medeverdachte 1] heeft. Op die foto staat [verdachte] voor de AKE met het andere nummer dan het nummer dat [medeverdachte 1] hem had doorgegeven.
Op basis van het voorgaande, in samenhang bezien met C8, heeft de rechtbank vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 maart 2018 voorbereidings-/bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het medeplegen van de invoer van cocaïne en/of heroïne. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar enige betrokkenheid van [verdachte] daarbij, maar daaruit valt onvoldoende nauwkeurig op te maken welke rol hij had. Het enkele feit dat [verdachte] door [medeverdachte 1] is ingeschakeld om aanwezig te zijn bij de bagageafhandeling van bedoelde vlucht maakt nog niet dat [verdachte] op de ten laste gelegde wijze strafbaar is. Zonder relevante bijkomende feiten en omstandigheden, die hier ontbreken, kan het voorgaande niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde leiden. Dit geldt ook als dit feit in samenhang wordt bezien met hetgeen is komen vast te staan ten aanzien van feit 2 (C8).
Van één of meer strafbare voorbereidings - en/of bevorderingshandelingen voor het (mede)plegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne is aldus onvoldoende gebleken, nog daargelaten dat dit feit (slechts) in de vorm van medeplegen (en dus niet medeplichtigheid) is ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het aan hem onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2Ten aanzien van feit 2 (C8)
Naar aanleiding van tapgesprekken, op grond waarvan een verdenking was ontstaan van een geplande invoer van verdovende middelen door [medeverdachte 1] en anderen op 6 juni 2018, is besloten op die dag alle bagage van vlucht KL592 uit Johannesburg te controleren. Verbalisanten kregen de opdracht de luchtvrachtcontainers van die vlucht met bagage met bestemming Amsterdam naar de bagageband te begeleiden en daar te controleren. Bij deze controle werd een koffer met ruim 11 kilogram heroïne aangetroffen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van deze koffer met heroïne stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 juni 2018 om 18:40 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] om te vragen of hij, [verdachte] , de dag erna nog moet werken. [medeverdachte 1] bevestigt dit en zegt dat hij [verdachte] na negen uur zal zien. Rond 20:30 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt: “Ik (ntv) positief. Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die brood voor jou”. [verdachte] belt om 21:52 uur naar [medeverdachte 1] . In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 1] : “Twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
Op 6 juni 2018 om 09:13 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] om te vragen of ze op koers staan. [verdachte] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [verdachte] weten dat hij [medeverdachte 1] gelijk zal bellen als “er wat is” en hij verzoekt [medeverdachte 1] dan “naar 31” te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 1] of het op een goede plek is, antwoordt [verdachte] bevestigend.
Om 10:20 uur, op het moment dat de douane de bagage van vlucht KL592 bij de bagageband controleert, belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] . [verdachte] zegt dat “dat ding hier straks gaat komen” en dat hij ziet dat “die mannen” ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Rond 11:00 uur wordt [verdachte] door [medeverdachte 1] gebeld. In dit gesprek zegt [verdachte] : “Alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor”, “Ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen”, “Hele groep stond hier” en “Ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 1] vraagt [verdachte] hem de film te sturen. Daaropvolgend belt [medeverdachte 1] meteen naar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om te zeggen dat het niet doorgaat, omdat de douane er vijf heeft gepakt.
Tijdens zijn verhoor bij de KMAR heeft [verdachte] verklaard dat hij tijdens voornoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 1] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting gehandhaafd en in aanvulling daarop heeft hij verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ontkend dat hij wist dat er harddrugs in de koffer zaten en dat hij verdere handelingen met betrekking tot de koffer moest verrichten.
[medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de KMAR verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht KL592 een koffer met hierin 11 kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer en dergelijke) op een papier van [medeverdachte 3] had gekregen, dat hij [verdachte] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [verdachte] hoorde dat de douane koffers had meegenomen, en dat [medeverdachte 2] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar enige betrokkenheid van [verdachte] bij het drugstransport, maar valt onvoldoende nauwkeurig op te maken welke rol [verdachte] daarbij had. Het enkele opletten of er douanecontrole is bij de bewuste bagage en het filmen van deze controle kan zonder relevante bijkomende feiten en/of omstandigheden, die ook in dit geval ontbreken, nog niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde leiden. Dit geldt ook als dit feit in samenhang wordt bezien met hetgeen is komen vast te staan ten aanzien van feit 1 (C3). Van één of meer strafbare uitvoerings- dan wel voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen voor het (mede)plegen van de invoer van heroïne is aldus onvoldoende gebleken, nog daargelaten dat ook in dit geval het feit (slechts) in de vorm van medeplegen (en dus niet medeplichtigheid) is ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt [verdachte] gelet op het voorgaande ook vrij van het aan hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.