4.3.3Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaak iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaak heeft betwist dat hij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem wordt toegeschreven en dat hij deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] zijn in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 3]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 4], [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] zijn in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 2]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] zijn in gebruik bij [medeverdachte 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 1]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 9] is in gebruik bij [medeverdachte 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
4.3.4Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 24 juli 2018 om 15:03 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] telefonisch contact. [medeverdachte 3] zegt dat hij nu nieuwe mensen heeft en vraagt [verdachte] hem een nieuwe datum te geven. Daarop verloopt het gesprek tussen hen als volgt:
[verdachte]: “Aaahhh...een datum, maandag...van...van...van...van...van...vanuit jouw land?”
[medeverdachte 3]: “Oké, maandag bij jou...dinsdag bij jou, ja toch?”
[verdachte]: “Ja, maandag bij mij, dinsdag bij mij, ja.”
[medeverdachte 3]: “Oké, Ik bel je vanavond terug.”
[verdachte]: “Oké.”
[medeverdachte 3]: “Dan jij... stuur jij...jij... mij hoe ze de dingen moeten schrijven. Hoe ze moeten schrijven. Stuur het me nu op.”
[verdachte]: “Ohhh de bestemming? Ja, ik zal het naar jou toesturen”.
Een half uur later stuurt [verdachte] een sms aan [medeverdachte 3] met de tekst: “You can use flight nr KL1105 dest. ARN via KL588 AMS”.
Op 30 juli 2018 heeft [verdachte] om 15:02 uur opnieuw telefonisch contact met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vertelt dat zijn opdrachtgevers een test willen doen en vraagt in verband daarmee om een nieuwe datum. [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 3] terug zal bellen wanneer hij een nieuwe datum heeft.
Op 1 augustus 2018 om 16:41 uur geeft [verdachte] telefonisch twee data door aan [medeverdachte 3]: “voorlopig, vijf en zeven”. [medeverdachte 3] vraagt hem: “stuur mij het bericht op van hoe je [ntv]”, waarop [verdachte] antwoordt: “Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde eindbestemming als ik.. als jij gebruikt/jij... als die ik je laatst heb opgestuurd. (…) Elf nul vijf. Wat ik je.... wat ik je de laatste keer heb opgestuurd, dat wij moeten, dat wij moeten gebruiken.”
Op vrijdag 3 augustus 2018 belt [verdachte] om 14:56 uur met [medeverdachte 1] en vraagt hem wanneer [medeverdachte 1] moet werken. Volgens [verdachte] is hijzelf vrij op maandag en gaan ze “zondag en dinsdag proberen”. [medeverdachte 1] zegt dat dat goed is.
Een dag later, op 4 augustus 2018, bellen [verdachte] en [medeverdachte 3] weer met elkaar. [medeverdachte 3] zegt dat er “nog een andere op de zevende” bij [verdachte] zal zijn. [verdachte] bevestigt “zeven, zeven bij mij”, waarna [medeverdachte 3] zegt: “Ja, je moet al vragen....vrienden”. Acht minuten later belt [verdachte] met [medeverdachte 1] en vertelt hem dat het er morgen goed uitziet en dat hij ‘[werkgever 2]’ even gaat bellen met het verzoek [medeverdachte 1] te bellen. [medeverdachte 1] geeft aan dat die met vakantie is, maar dat dat geen probleem is, want hij gaat het zelf doen. Een half uur later spreken ze elkaar opnieuw telefonisch en [medeverdachte 1] bevestigt nogmaals dat het geen probleem is en voegt eraan toe: “ik zelf brengen”. Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] met “[werkgever 2]” medeverdachte [medeverdachte 4] bedoelen, een neef van [medeverdachte 1] die in C4, C5, C7 en C8 met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt om verdovende middelen die buiten de douane om van het beveiligde gebied af waren gebracht, in ontvangst te nemen en verder te vervoeren.
Op 7 augustus 2018 om 00:16 uur hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch contact. Ze zullen elkaar “morgenochtend” zien. Uit de registraties van de Schipholpas van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 1] om 04:55 uur personeelsparkeerplaats P30 betreedt en vervolgens om 05:07 uur via doorlaatpost 90 het beveiligd gebied betreedt.
Op 7 augustus 2018 zien verbalisanten van de KMAR dat vlucht KL588 uit Lagos, Nigeria die dag omstreeks 05:30 uur arriveert op het platform/gate F03 van de luchthaven Schiphol. Terwijl zij richting het vrachtruim lopen waar de bagage wordt gelost, ziet één van hen in de nabijheid van het vliegtuig [verdachte], die naast zijn bagagetrekker staat met naast hem nog een bagagetrekker met daarin een onbekende man. De verbalisanten zien vervolgens een aantal koffers uit het bagageruim naar beneden komen. Na controle treffen zij een rolkoffer aan met een handgeschreven bagagelabel met de tekst
8 074 KL383343
Na opening van de koffer door de douane blijkt deze in totaal ruim 10 kilogram cocaïne en ruim 10 kilogram heroïne te bevatten. Op die vlucht wordt geen andere bagage aangetroffen voorzien van een bagagelabel met daarop een doorreis met KL1105 naar ARN (Stockholm, Zweden). Uit controle van alle overige ruimbagage van vlucht KL588 met behulp van scanapparatuur blijkt verder dat er op die vlucht geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig was.
Diezelfde ochtend belt [medeverdachte 3] om 07:35 uur met [verdachte]. [verdachte] vertelt hem dat het niet goed is, want de vlucht is “één honderd procent door de douane gecontroleerd vandaag”; dus zij hebben het gevonden en “alles is door de scan gegaan”. [verdachte] zegt dat hij een foto gaat maken van de details “om te bewijzen dat het een door de douane gecontroleerde vlucht was vandaag”.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft in andere zaaksdossiers over invoer van verdovende middelen - verkort weergegeven - verklaard dat Big bro (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]), die in Afrika woont, de eigenaar is van de verdovende middelen en de man die alle opdrachten geeft.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van C13 zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 7 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
De verdachten in C13 wordt primair ten laste gelegd dat zij zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Artikel 1, vierde lid van de Opiumwet bepaalt dat dit onder meer omvat, voor zover hier van belang, elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op deze wettekst gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moeten worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Deze koffer bestemd voor [verdachte] en zijn medeverdachten?
Namens [verdachte] is aangevoerd dat de invoer van de in beslag genomen (zwarte) koffer niet in verband kan worden gebracht met [verdachte] en zijn medeverdachten, nu er een discrepantie bestaat qua kleur en aantal met de bagage die op 7 augustus werd verwacht, zoals dit blijkt uit de onderlinge communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 3]. Dit verweer kan niet slagen. Wat er verder ook zij van die communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 3], de rechtbank acht doorslaggevend dat:
- die op 7 augustus 2018 in beslag genomen koffer met verdovende middelen voorzien was van een bagagelabel met daarop precies die vluchtgegevens geschreven die [verdachte] in de dagen voorafgaand aan de invoer meermalen aan [medeverdachte 3] had doorgegeven (vlucht KL588 uit Lagos met doorreis met KL1105 naar ARN), waarbij [verdachte] zowel met [medeverdachte 3] als met [medeverdachte 1] over invoer van een koffer op (onder andere) die datum hadden gecommuniceerd (“vijf en zeven” respectievelijk “zondag en dinsdag”);
- er op de betreffende vlucht op 7 augustus 2018 geen enkele andere koffer aanwezig was voorzien van een bagagelabel met die vluchtgegevens;
- dat er op die vlucht ook geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig was;
- [verdachte] met een bagagetrekker werd gesignaleerd bij die vlucht na aankomst die dag ten tijde van controle door de douane en inbeslagname van die koffer; en
- [verdachte] na inbeslagname van die koffer diezelfde ochtend nog [medeverdachte 3] informeerde dat de vlucht gecontroleerd was door de douane, “het” gevonden was en hij een foto zou maken van de details om te bewijzen dat het een door de douane gecontroleerde vlucht was.]
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarom, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, in redelijkheid geen twijfel over dat de op 7 augustus 2018 aangetroffen koffer met verdovende middelen afkomstig uit vlucht KL588 de koffer was waarover [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben gecommuniceerd voorafgaand aan 7 augustus 2018 en die bestemd was voor verder vervoer met hulp van [verdachte] en [medeverdachte 1].
Opzet
[verdachte] heeft in zijn verhoren bij de KMAR erkend dat hij de bovenstaande communicatie met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] heeft gevoerd en ook dat deze betrekking had op het organiseren van de (verlengde) invoer van verdovende middelen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de koffer die 7 augustus 2018 is aangekomen en in beslag is genomen was bestemd voor [verdachte] en zijn medeverdachten volgt uit de verklaring van [verdachte] dat hij wist dat deze koffer verdovende middelen bevatte. Uit de verklaring van [verdachte] blijkt niet dat hij wetenschap had van de soort drugs die met de koffer binnen Nederland zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat hij gelet op zijn handelwijze tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die drugs bestond uit cocaïne en/of heroïne.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij de drugsinvoer op 7 augustus 2018 een actieve rol speelde. Door op de hiervoor beschreven wijze met [medeverdachte 3] af te stemmen wanneer en op welke wijze de bagage met harddrugs door [medeverdachte 3] zou worden verzonden en door daarnaast met [medeverdachte 1] voorafgaand aan de invoer van die bagage afspraken te maken over het van Schiphol wegbrengen van die bagage, afspraken die noodzakelijk zijn voor het in gang zetten en het voltooien van de geplande invoer, heeft [verdachte] intellectueel en feitelijk een substantiële bijdrage geleverd aan de organisatie van zowel de verzending van de koffer met verdovende middelen als het beoogde verdere vervoer daarvan na aankomst op Schiphol.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht is om het medeplegen van invoer van cocaïne en heroïne naar Nederland wettig en overtuigend bewezen te achten.
De door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.