ECLI:NL:RBNHO:2022:11590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/870638-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne door Schipholmedewerkers met de ‘airbag-methode’

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 10.003 gram cocaïne en 9.928 gram heroïne op 7 augustus 2018. De verdachte, werkzaam bij de bagageafhandeling van KLM op Schiphol, speelde een organiserende rol in de invoeroperatie, die plaatsvond via de zogenaamde ‘airbag-methode’. Dit houdt in dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, die door Schipholmedewerkers uit het beveiligde gebied worden gehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de rechtszittingen zijn verschillende getuigen gehoord en is er bewijs verzameld, waaronder afgeluisterde communicatie tussen de verdachte en medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en legde een gevangenisstraf op van 46 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en compenseerde deze door de straf te verlagen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde ook een bagagelabel verbeurd dat in verband stond met de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870638-18
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 september 2022, 16 september 2018, 28 september 2022, 10 oktober 2022 en
6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
(C13)
Primair
Het op of omstreeks 7 augustus 2018 medeplegen van de invoer van 10.003 gram cocaïne en 9.928 gram heroïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 24 juli 2018 tot en met 7 augustus 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van het aan hem ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de Bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
Verdachte [verdachte] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van de KLM op Schiphol. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [werkgever 1] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor het beveiligde gedeelte van de luchthaven waar onder andere de afhandeling van de bagage plaatsvindt. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [werkgever 1].
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) was in 2018 al 17 jaar werkzaam als bagagemedewerker bij de KLM op Schiphol. Voor zijn werkzaamheden beschikte hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaak iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaak heeft betwist dat hij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem wordt toegeschreven en dat hij deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] zijn in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 3]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 4], [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] zijn in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 2]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] zijn in gebruik bij [medeverdachte 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 1]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 9] is in gebruik bij [medeverdachte 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
4.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 24 juli 2018 om 15:03 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] telefonisch contact. [medeverdachte 3] zegt dat hij nu nieuwe mensen heeft en vraagt [verdachte] hem een nieuwe datum te geven. Daarop verloopt het gesprek tussen hen als volgt:
[verdachte]: “Aaahhh...een datum, maandag...van...van...van...van...van...vanuit jouw land?”
[medeverdachte 3]: “Oké, maandag bij jou...dinsdag bij jou, ja toch?”
[verdachte]: “Ja, maandag bij mij, dinsdag bij mij, ja.”
[medeverdachte 3]: “Oké, Ik bel je vanavond terug.”
[verdachte]: “Oké.”
[medeverdachte 3]: “Dan jij... stuur jij...jij... mij hoe ze de dingen moeten schrijven. Hoe ze moeten schrijven. Stuur het me nu op.”
[verdachte]: “Ohhh de bestemming? Ja, ik zal het naar jou toesturen”.
Een half uur later stuurt [verdachte] een sms aan [medeverdachte 3] met de tekst: “You can use flight nr KL1105 dest. ARN via KL588 AMS”.
Op 30 juli 2018 heeft [verdachte] om 15:02 uur opnieuw telefonisch contact met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vertelt dat zijn opdrachtgevers een test willen doen en vraagt in verband daarmee om een nieuwe datum. [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 3] terug zal bellen wanneer hij een nieuwe datum heeft.
Op 1 augustus 2018 om 16:41 uur geeft [verdachte] telefonisch twee data door aan [medeverdachte 3]: “voorlopig, vijf en zeven”. [medeverdachte 3] vraagt hem: “stuur mij het bericht op van hoe je [ntv]”, waarop [verdachte] antwoordt: “Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde eindbestemming als ik.. als jij gebruikt/jij... als die ik je laatst heb opgestuurd. (…) Elf nul vijf. Wat ik je.... wat ik je de laatste keer heb opgestuurd, dat wij moeten, dat wij moeten gebruiken.”
Op vrijdag 3 augustus 2018 belt [verdachte] om 14:56 uur met [medeverdachte 1] en vraagt hem wanneer [medeverdachte 1] moet werken. Volgens [verdachte] is hijzelf vrij op maandag en gaan ze “zondag en dinsdag proberen”. [medeverdachte 1] zegt dat dat goed is.
Een dag later, op 4 augustus 2018, bellen [verdachte] en [medeverdachte 3] weer met elkaar. [medeverdachte 3] zegt dat er “nog een andere op de zevende” bij [verdachte] zal zijn. [verdachte] bevestigt “zeven, zeven bij mij”, waarna [medeverdachte 3] zegt: “Ja, je moet al vragen....vrienden”. Acht minuten later belt [verdachte] met [medeverdachte 1] en vertelt hem dat het er morgen goed uitziet en dat hij ‘[werkgever 2]’ even gaat bellen met het verzoek [medeverdachte 1] te bellen. [medeverdachte 1] geeft aan dat die met vakantie is, maar dat dat geen probleem is, want hij gaat het zelf doen. Een half uur later spreken ze elkaar opnieuw telefonisch en [medeverdachte 1] bevestigt nogmaals dat het geen probleem is en voegt eraan toe: “ik zelf brengen”. Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] met “[werkgever 2]” medeverdachte [medeverdachte 4] bedoelen, een neef van [medeverdachte 1] die in C4, C5, C7 en C8 met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt om verdovende middelen die buiten de douane om van het beveiligde gebied af waren gebracht, in ontvangst te nemen en verder te vervoeren.
Op 7 augustus 2018 om 00:16 uur hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch contact. Ze zullen elkaar “morgenochtend” zien. Uit de registraties van de Schipholpas van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 1] om 04:55 uur personeelsparkeerplaats P30 betreedt en vervolgens om 05:07 uur via doorlaatpost 90 het beveiligd gebied betreedt.
Op 7 augustus 2018 zien verbalisanten van de KMAR dat vlucht KL588 uit Lagos, Nigeria die dag omstreeks 05:30 uur arriveert op het platform/gate F03 van de luchthaven Schiphol. Terwijl zij richting het vrachtruim lopen waar de bagage wordt gelost, ziet één van hen in de nabijheid van het vliegtuig [verdachte], die naast zijn bagagetrekker staat met naast hem nog een bagagetrekker met daarin een onbekende man. De verbalisanten zien vervolgens een aantal koffers uit het bagageruim naar beneden komen. Na controle treffen zij een rolkoffer aan met een handgeschreven bagagelabel met de tekst
JOHN/VICTOR
8 074 KL383343
KL 588 AMS
KL1105 ARN
Na opening van de koffer door de douane blijkt deze in totaal ruim 10 kilogram cocaïne en ruim 10 kilogram heroïne te bevatten. Op die vlucht wordt geen andere bagage aangetroffen voorzien van een bagagelabel met daarop een doorreis met KL1105 naar ARN (Stockholm, Zweden). Uit controle van alle overige ruimbagage van vlucht KL588 met behulp van scanapparatuur blijkt verder dat er op die vlucht geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig was.
Diezelfde ochtend belt [medeverdachte 3] om 07:35 uur met [verdachte]. [verdachte] vertelt hem dat het niet goed is, want de vlucht is “één honderd procent door de douane gecontroleerd vandaag”; dus zij hebben het gevonden en “alles is door de scan gegaan”. [verdachte] zegt dat hij een foto gaat maken van de details “om te bewijzen dat het een door de douane gecontroleerde vlucht was vandaag”.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft in andere zaaksdossiers over invoer van verdovende middelen - verkort weergegeven - verklaard dat Big bro (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]), die in Afrika woont, de eigenaar is van de verdovende middelen en de man die alle opdrachten geeft.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van C13 zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 7 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
De verdachten in C13 wordt primair ten laste gelegd dat zij zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Artikel 1, vierde lid van de Opiumwet bepaalt dat dit onder meer omvat, voor zover hier van belang, elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op deze wettekst gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moeten worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Deze koffer bestemd voor [verdachte] en zijn medeverdachten?
Namens [verdachte] is aangevoerd dat de invoer van de in beslag genomen (zwarte) koffer niet in verband kan worden gebracht met [verdachte] en zijn medeverdachten, nu er een discrepantie bestaat qua kleur en aantal met de bagage die op 7 augustus werd verwacht, zoals dit blijkt uit de onderlinge communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 3]. Dit verweer kan niet slagen. Wat er verder ook zij van die communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 3], de rechtbank acht doorslaggevend dat:
  • die op 7 augustus 2018 in beslag genomen koffer met verdovende middelen voorzien was van een bagagelabel met daarop precies die vluchtgegevens geschreven die [verdachte] in de dagen voorafgaand aan de invoer meermalen aan [medeverdachte 3] had doorgegeven (vlucht KL588 uit Lagos met doorreis met KL1105 naar ARN), waarbij [verdachte] zowel met [medeverdachte 3] als met [medeverdachte 1] over invoer van een koffer op (onder andere) die datum hadden gecommuniceerd (“vijf en zeven” respectievelijk “zondag en dinsdag”);
  • er op de betreffende vlucht op 7 augustus 2018 geen enkele andere koffer aanwezig was voorzien van een bagagelabel met die vluchtgegevens;
  • dat er op die vlucht ook geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig was;
  • [verdachte] met een bagagetrekker werd gesignaleerd bij die vlucht na aankomst die dag ten tijde van controle door de douane en inbeslagname van die koffer; en
  • [verdachte] na inbeslagname van die koffer diezelfde ochtend nog [medeverdachte 3] informeerde dat de vlucht gecontroleerd was door de douane, “het” gevonden was en hij een foto zou maken van de details om te bewijzen dat het een door de douane gecontroleerde vlucht was.]
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarom, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, in redelijkheid geen twijfel over dat de op 7 augustus 2018 aangetroffen koffer met verdovende middelen afkomstig uit vlucht KL588 de koffer was waarover [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben gecommuniceerd voorafgaand aan 7 augustus 2018 en die bestemd was voor verder vervoer met hulp van [verdachte] en [medeverdachte 1].
Opzet
[verdachte] heeft in zijn verhoren bij de KMAR erkend dat hij de bovenstaande communicatie met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] heeft gevoerd en ook dat deze betrekking had op het organiseren van de (verlengde) invoer van verdovende middelen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de koffer die 7 augustus 2018 is aangekomen en in beslag is genomen was bestemd voor [verdachte] en zijn medeverdachten volgt uit de verklaring van [verdachte] dat hij wist dat deze koffer verdovende middelen bevatte. Uit de verklaring van [verdachte] blijkt niet dat hij wetenschap had van de soort drugs die met de koffer binnen Nederland zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat hij gelet op zijn handelwijze tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die drugs bestond uit cocaïne en/of heroïne.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij de drugsinvoer op 7 augustus 2018 een actieve rol speelde. Door op de hiervoor beschreven wijze met [medeverdachte 3] af te stemmen wanneer en op welke wijze de bagage met harddrugs door [medeverdachte 3] zou worden verzonden en door daarnaast met [medeverdachte 1] voorafgaand aan de invoer van die bagage afspraken te maken over het van Schiphol wegbrengen van die bagage, afspraken die noodzakelijk zijn voor het in gang zetten en het voltooien van de geplande invoer, heeft [verdachte] intellectueel en feitelijk een substantiële bijdrage geleverd aan de organisatie van zowel de verzending van de koffer met verdovende middelen als het beoogde verdere vervoer daarvan na aankomst op Schiphol.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht is om het medeplegen van invoer van cocaïne en heroïne naar Nederland wettig en overtuigend bewezen te achten.
De door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 7 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.003 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 9.928 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenhalf jaar met aftrek van het voorarrest, dit na compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de rol van de verdachte niet als die van opdrachtgever kan worden gekarakteriseerd, dat de verdachte zijn baan bij de KLM is verloren, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de omstandigheid dat een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals door de officieren van justitie naast de strafzaak is gevorderd, ook als een straf zal worden ervaren door de verdachte waardoor dit moet leiden tot verlaging van een aan de verdachte op te leggen straf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 10 kilogram heroïne en ongeveer 10 kilogram cocaïne. De verdachte heeft hierbij een organiserende rol gespeeld. Deze rol bestond enerzijds uit het met medeverdachte [medeverdachte 3] afstemmen wanneer en hoe de bagage met drugs zou worden verzonden vanuit Nigeria en anderzijds uit het maken van afspraken met medeverdachte [medeverdachte 1] over het afvoeren daarvan van Schiphol. Hiermee heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. De door verdachte en zijn medeverdachten ingevoerde substantiële hoeveelheden heroïne en cocaïne moeten bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stoffen te kunnen financieren.
Als Schipholmedewerker heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad bij het plegen van dit feit, omdat hij zich door het gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om vrijelijk over het beveiligde terrein van Schiphol kon bewegen. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie, waardoor hij bij uitstek beschikte over mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Voor de bestrijding van de internationale handel in harddrugs is het van groot belang dat vooral ook medewerkers van een (lucht)haven weerstand bieden tegen de verleiding zich in te laten met de invoer van harddrugs. De verdachte deed dit niet, had voor de hiervoor genoemde gevolgen geen oog en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 30 oktober 2018, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met (afgerond) zesentwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met 8 maanden.
Duur van de gevangenisstraf
Mede gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zesenveertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben in hun requisitoir gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de gevangenneming van de verdachte, dan wel de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis zal bevelen (pagina 8 van het ‘requisitoir strafmaat’). Ten tijde van het uitspreken van het requisitoir was de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Na repliek en dupliek heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. De rechtbank legt de vordering van de officieren van justitie aldus uit dat zij thans de gevangenneming van de verdachte vorderen.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen. Bij de beslissing de geschorste voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen heeft de rechtbank overwogen dat de ernstige bezwaren die tot het bevel voorlopige hechtenis hebben geleid nog onverkort bestaan, maar dat er geen gronden (geschokte rechtsorde en/of gevaar voor herhaling) meer zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Dit is ook thans nog het geval.
Daarbij geldt dat bij de behandeling van een strafzaak het uitgangspunt is, en dat blijft het ook na de onderhavige veroordeling, dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Dit veroordelende vonnis maakt dat niet anders. De hoogte van de op te leggen straf levert op zichzelf evenmin een grond op voor een nieuw bevel tot voorlopige hechtenis. Daarbij weegt de rechtbank het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak mee.
De officieren van justitie hebben hun standpunt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte bij een veroordelend vonnis dient te herleven mede gebaseerd op artikel 75, eerste lid, laatste volzin, Sv. Deze bepaling houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het
bestreden vonniseen vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar plaats in de wet en haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter en dient daarom bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing te blijven.

8.Bijkomende straf

Verbeurdverklaring
Op 30 oktober 2018 is onder de verdachte, onder andere, het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1.00 STK bagagelabel (18-0863560-30).
Dit voorwerp is niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat dit voorwerp verbeurd wordt verklaard.
De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd voorwerp, overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1.00 STK bagagelabel (18-0863560-30).
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.